Jimmy Nelson – Only New

Jimmy Nelson, via sidewalls.ch

Het is 1891 als de Franse schilder Paul Gauguin zijn geboorteland verruilt voor een meer exotische verblijfplaats: Frans-Polynesië. Daar treft hij mensen die nog dichtbij de natuur staan. Als  één van hen leeft hij het eenvoudige leven dat nog op de Polynesische eilanden heerst: ver weg van het jachtige, oppervlakkige Europese leven, dat steeds meer onder invloed staat van de industriële vooruitgang. De verbondenheid die hij met de Polynesiërs voelt, is duidelijk zichtbaar op zijn schilderijen. Hij beeldt hen niet simpelweg af, maar laat ook de mystieke kant van hun geloof aan bod komen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vreemde kleuren. “Deze mensen leven nog in het verleden”, zou Gauguin over hen hebben gezegd.

Paul Gauguin, ‘Ruiters op het strand’ (1902)

125 jaar later lijkt fotograaf Jimmy Nelson een soortgelijke missie te hebben. Hij reist naar de meest bijzondere plekken op aarde, op zoek naar de leefwereld van inheemse volkeren. Net als Gauguin heeft hij bijzonder veel interesse in mensen die nog niet zijn beïnvloed door de moderne wereld en probeert hij een band met hen te krijgen. Wanneer hij eenmaal hun vertrouwen heeft gewonnen maakt hij foto’s waarmee we recht in de ziel van de bevolking kijken. In de foto’s betrekt Nelson de leefomgeving van de gefotografeerden, wat resulteert in prachtige sfeervolle registraties: stilstaande beelden die meer overbrengen dan menig anderhalf uur durende documentaire.

Toch gaat er een onheilspellende boodschap uit van de titel van zijn fotoboek ‘Before they pass away’, uitgekomen in 2013. Jimmy Nelson gaat ervan uit dat hij er nog net op tijd bij is om de stammen die hij fotografeert vast te leggen. Voordat ze niet meer zullen bestaan. In een uitzending van de TV-show zegt hij: “Vooruitgang en globalisering bedreigen de manier van leven van de mensen die ik fotografeer”.

Na het uitkomen van ‘Before they pass away’ maakt Jimmy Nelson opnieuw verre reizen. Inmiddels heeft hij alweer heel veel wonderschoons met ons te delen. Reden genoeg om uit te kijken naar zijn volgende boek, dat in 2018 zal verschijnen, en om daar nu vast een voorschotje op te nemen bij Galerie Rademakers, waar tot en met 5 november een expositie volledig in het teken van zijn werk staat.     

Wat vrij uniek is: Nelson keert terug naar een aantal stammen dat in het eerste boek voorkomt, om het resultaat van hun gezamenlijke werk te laten zien. Waar het vertrouwen van de mensen eerder nog gewonnen moest worden, is men nu dolblij om Nelson terug te zien! Hier is een mooi filmpje te zien van zijn terugkeer naar Namibië. In de expositie is een foto te zien waarop zo’n reünie-moment op het eiland Tannamooi in beeld is gebracht: nadat het fotoboek is bewonderd loopt het hele dorp uit voor een groepsfoto.  

Jimmy Nelson, Courtesy of Atlas Gallery. Tanna

Ook bezoekt hij een aantal nieuwe bestemmingen: net als Gauguin reist hij af naar Frans Polynesië, waar hij de Marquesas-eilandenaandoet. Een aantal decennia geleden hebben de bewoners van deze eilanden actie ondernomen om hun verdwijnende tradities te behouden. Sindsdien wordt weer meer aandacht besteed aan traditionele lichaamsversieringen en zang en dans om de oude cultuur levend te houden. Wilde paarden maken nog steeds belangrijk deel uit van het landschap, net als in de tijd van Gauguin. Het heuvelachtige landschap vormt een waanzinnig decor.    

Foto: Jimmy Nelson, via Jimmynelson.com. Frans Polynesië, Marquesas eilanden

Jimmy Nelson krijgt zijn foto’s niet cadeau. Over het algemeen is verbale communicatie met de mensen die hij bezoekt niet mogelijk, Nelson en de inheemse stammen spreken immers niet dezelfde taal. Tijdens een lezing in Oslo, eind 2016, vertelt Nelson hoe de bevolking vaak niets van hem wil weten. Hij maakt zich aanvankelijk klein, terwijl de bevolking hem soms slaat en bespuugt. Omdat hij zich nederig opstelt, wordt het oninteressant om hem te belagen. Uiteindelijk wordt men nieuwsgierig: “Wie is die gebarende witte man? Wat wil hij?”. Dan is het moment daar om vol respect en eerbied, een eerste contact te leggen. Vervolgens kost het hem soms dagen om mensen ertoe te bewegen op een bepaalde plek te gaan staan. En dan moet het licht op die dag ook nog eens naar zijn tevredenheid zijn.

Aanvankelijk maakt Nelson zijn foto’s met een oude technische camera. Het resultaat ziet hij dan pas thuis. Wanneer hij niet tevreden is over het resultaat, keert hij zelfs terug naar de plek waar de foto genomen dient te worden. Omdat de platen waarop de foto’s werden genomen schaars zijn, moet hij extreem gefocust werken. “Omdat ik niet de hele tijd op een digitaal schermpje zit te turen, is het contact met de mensen ook beter”, zo zegt hij zelf. Toch meldt hij in een Tweet op 11 augustus 2016: “De LF Leica S zal de oude 5×4 platencamera vervangen. Tijd om vooruit te kijken.”. Een kwestie van tijd en geld, vermoedelijk.

Verder verlopen de reizen van Jimmy Nelson doorgaans nogal onvoorspelbaar: zo is hij onder extreme weersomstandigheden naar Siberië gereisd: na dertien uur vliegen moet hij zich een maand lang per tank over sneeuwvlakten bewegen, zonder precies te weten waar het volk waarnaar hij op zoek is zich bevindt. Het is veertig graden onder nul en op een bepaald moment is Nelson niet eens meer in staat een foto te maken: door de kou kan hij zijn vingers niet meer bewegen. Niet dat hij, eenmaal aangekomen bij de Chukchi-stam foto’s mag maken: hij kan hoog en laag springen, maar er wordt geen toestemming verleend. Nelson krijgt wel een uitnodiging om een tijdje te blijven logeren. Als hij twee weken lang met de Chukchi heeft samengeleefd en al op het punt staat te vertrekken, krijgt hij toestemming om hen vast te leggen, omdat hij de moeite heeft genomen om hen echt te leren kennen.  

Chukchi-stam
Foto: Jimmy Nelson, via Jimmynelson.com. Chukchi-stam

Ook vertelt hij over zijn reis door Soedan, op weg naar de Mundari stam, een stam die nooit eerder werd gefotografeerd. Het is oorlog in Soedan, maar dankzij reisgenoot Ali laveren ze langs iedere wegversperring met gewapende mannen. Totdat ze een wegversperring met gewapende, woedende kinderen treffen. De kinderen weigeren hen door te laten en gedragen zich agressief. Even denken zowel Ali als Jimmy Nelson dat hun laatste uur heeft geslagen, maar dan herkent Nelson een symbool op het gezicht van één van de kinderen: hij behoort tot de Ethiopische Mursi-stam die hij eerder fotografeerde voor zijn boek. Als Nelson de foto’s toont ontspannen de kinderen. Ze vertellen hoe ze uit hun leefomgeving zijn verplaatst en sindsdien iedereen wantrouwen. Uiteindelijk begeleiden ze Jimmy Nelson zelfs tijdens het vervolg van zijn reis.    

Jimmy Nelson, Mundari, Zuid-Soedan
Foto: Jimmy Nelson, via Manners.nl. Mundari, Zuid-Soedan

De spanning en sensatie waar Jimmy Nelson doorheen gaat om tot zijn foto’s te komen, staat in contrast tot wat veel van zijn foto’s uitstralen, namelijk rust en evenwicht. Zoals de foto gemaakt in Tuvi (Papua Nieuw Guinea), waarop tien schitterend uitgedoste mensen ontspannen op een drijvend vlot staan, tegen de achtergrond van een ruisende waterval. Niets aan deze foto doet vermoeden dat Nelson tijdens de voorbereiding van deze foto het vlot wilde zekeren, in het water sprong, waarop de mensen op het vlot paniekerig begonnen te schreeuwen: het water bleek vol met krokodillen te zitten. Tegenover Manners Magazine bekent hij: “Ik zal nooit stoppen met een shoot omdat het gevaarlijk wordt. Gevaar geeft me juist het gevoel dat ik leef”.  

Jimmy Nelson, Tuvi, Papua Nieuw Guinea
Foto: Jimmy Nelson, via Galerie Pien Rademakers. Tuvi, Papua Nieuw Guinea

Before they pass away… Ik hoop dat het loos alarm is. Ik hoop dat de foto’s van Jimmy Nelson de westerse wereld aan het denken zet. Ontbossing, plasticsoep en massatoerisme zullen veel van deze volkeren geen goed doen. En: steeds meer technologie, prefab voedsel en andere materiële zaken zullen ons naar alle waarschijnlijkheid geen goed doen. Bekijk de beelden eens goed. Reis in gedachten mee de wereld rond en zeg dan: wat maakt jou echt gelukkig?

Ik hoop dat er over weer 125 jaar, in 2142, nog steeds een kunstenaar kan zijn die op zoek gaat naar ongerepte natuur en volkeren die nog altijd leven van wat de natuur hen te bieden heeft.

De foto’s in de galerie zijn te koop, dus wil je iedere dag ontwaken met één van de genoemde plekken boven je bed, neem dan een paar duizend euro mee. Gaat dat je budget te boven: alleen kijken mag ook. Neem dan wel vijf euro mee, want de toegang is niet gratis. Wél inclusief een kop koffie en een mooie grote ansichtkaart. 

Only New Tot en met 5 november 2017
Galerie Pien Rademakers
KNSM-Laan 291
1019 LE Amsterdam

Meer interesse in Jimmy Nelson? In 2014 hield hij deze Ted-talk.                

Nederlanders in Parijs

Een weekendje Parijs. Voor velen van ons is het vandaag de dag zo gewoon: zes uur met de auto, of drie uur met de Thalys! Zo’n reis is stukken comfortabeler dan die van de Nederlandse kunstenaar Johan Barthold Jongkind die aan het begin van de 19e eeuw de tocht naar Parijs maakt. Vijf dagen lang zit hij in een hobbelende koets om geradbraakt aan te komen in de stad van de belofte. De stad van de vooruitgang.   Het is 1846 als Johan Barthold Jongkind naar Parijs vertrekt. Een jaar eerder heeft hij de Franse schilder Eugène Isabey ontmoet bij de onthulling van een standbeeld van Willem van Oranje-Naussau. De Fransman nodigt hem uit als leerling in zijn atelier. Met behulp van een beurs, verstrekt door Koning Willem II, kan Jongkind deze droom waarmaken. Hij heeft het naar zijn zin in Parijs. Dankzij zijn open karakter maakt hij makkelijk contact en sluit hij vriendschap met onder andere Daubigny, Baudelaire, Rousseau en Corot. Na een periode waarin Jongkind vooral de kunst afkijkt van anderen, timmert hij al vrij snel aan de weg in Frankrijk. Hij wint diverse prijzen in de Salon, dé toonaangevende tentoonstelling in Parijs. Wie mee wil tellen, moet tot dit instituut worden toegelaten.   Aan zijn avontuur in Parijs lijkt een vroegtijdig einde te komen wanneer zijn beurs wordt ingetrokken. Korte tijd later keert hij, inclusief drankprobleem, terug naar Nederland.   

Johan-Barthold Jongkind (1819-1891). “Notre-Dame vue du quai de la Tournelle”. Huile sur toile, 1852. Musée des Beaux-Arts de la Ville de Paris, Petit Palais.

Dankzij een liefdadigheidsveiling, georganiseerd door zijn kunstenaarsvrienden, kan Jongkind terugkeren naar Parijs, waarna hij een zeer productieve periode doormaakt. Hij maakt kennis met een nieuwe generatie kunstenaars die hij op zijn beurt begeleidt: zo leert hij niemand minder dan Claude Monet goed te kijken naar het licht.    In de jaren zestig van de 19e eeuw zegt Monet hierover: “Jongkind vroeg me mijn schetsen te laten zien en nodigde me uit om met hem te gaan werken. Hij legde me uit waarom hij schilderde en werd mijn ware meester. Jongkind is verantwoordelijk voor de opvoeding van mijn ogen.”    Niet alleen Jongkind weet de weg naar Parijs te vinden. In de 19e eeuw reizen veel Nederlandse kunstenaars naar Parijs. Met een bruisende gemeenschap bestaande uit jonge kunstenaars, gerenommeerde opleidingen, de Salons waarin werk kan worden tentoongesteld en het Louvre met zijn prachtige collectie oude meesters is deze stad een Walhalla voor deze creatieve geesten. Er wordt onderling gediscussieerd, en ideeën over kunst worden uitgewisseld. Een aantal kunstenaars keert na een paar jaar weer terug naar Nederland en inspireert vervolgens de thuisblijvers.    In de tentoonstelling ‘Nederlanders in Parijs 1789-1914 bekijken we de Franse hoofdstad door de ogen van Nederlandse kunstenaars die op zoek naar inspiratie zuidwaarts reisden. Een prachtige collectie vertelt ons van wie zij leerden en wat de omgeving van Parijs met hen deed.    Verdeeld over drie etages kunnen bezoekers zich vergapen aan schilderijen en tekeningen van deze kunstenaars, die ieder een eigen gedeelte in de zalen hebben. Ernaast hangt werk van hun inspirators en/of navolgers. Op deze manier is per kunstenaar goed te zien op welke manier zij de kunst bij anderen hebben afgekeken, of hoe anderen de kunst bij hen afkeken: wat betreft onderwerp, manier van schilderen, stijl, sfeer, materiaal… of een combinatie van aspecten.   

    Een kunstenaar die waarschijnlijk niet zelf de keuze maakt om naar Parijs te vertrekken is Ary Scheffer. Het is 1811 en hij is zestien jaar oud, als zijn moeder met hem naar Parijs verhuist. Zijn carrière verloopt in sneltreinvaart. Aanvankelijk is hij tekenleraar van de kinderen van de hertog van Orleans, maar als de hertog koning wordt, krijgt Scheffer een vaste positie aan het hof. Hij sluit vriendschap met de Franse schilders Géricault en Delacroix. In de tentoonstelling is zijn werk naast dat van hen opgesteld en wordt direct duidelijk dat zij elkaars werk goed hebben bekeken. Zo is de dramatische manier van schilderen, met de hevige licht-donker-contrasten, bij alle drie de kunstenaars aanwezig.      Ik heb lang staan kijken naar het schilderij ‘Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius’. Net als vele anderen uit verleden en heden ben ik onder de indruk van het drama dat zich hier voltrekt: Het beeldt een verhaal uit ‘La Divina Comedia’ uit. In het oog springt de opvallende diagonaal, bestaande uit een in elkaar verstrengelde Francesca en Paola, drijvend op de stormen van de hel. Via links boven wordt mijn blik naar rechts onder geleid, langs de lange lokken en de billen van Francesca. Daar, aan de rechterkant, meer in het duister, vallen mij twee figuren in de achtergrond op. Het zijn de Romeinse dichter Vergilius, die wordt rondgeleid in de hel door Dante, de schrijver van ‘La Divina Comedia’. Beide mannen kijken peinzend: de voorste figuur fronst zijn voorhoofd, de achterste houdt zijn hand tegen zijn gezicht: alsof hij heel diep nadenkt.  

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Hamburger Kunsthalle

Francesca en Paolo bevinden zich in de tweede ring van de hel, de ring van de wellustigen. Zij zijn gestorven aan een verboden liefde. Francesca was gedwongen te trouwen met de wanstaltige Gianciotto. Zij was echter verliefd op de knappe Paolo, de jongere broer van Gianciotto. Op het moment dat zij toegeven aan hun passie, worden zij verrast door Gianciotto die ze met een zwaard doodsteekt. Op de borst van Paolo en op de rug van Francesca zijn inderdaad steekwonden te zien.

Dit schilderij wordt toegelaten tot de Salon en omdat het schilderij waanzinnig populair blijkt, maakt Scheffer nog negen vergelijkbare exemplaren.

Kees van Dongen vertrekt in 1899 naar Parijs. Inmiddels duurt het geen vijf dagen meer om daar aan te komen, maar slechts één. De reis verloopt ook een stuk comfortabeler: inmiddels rijdt er een trein. Hij gaat wonen in het Montmartre gebied, een gebied dat aanvankelijk nog vrij dorps is, maar zich aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelt tot uitgaansgebied. Van Dongen voelt zich enorm aangetrokken tot het uitgaansleven, wat op zijn schilderijen met prachtig uitgedoste vrouwen duidelijk te zien in.

Franse critici vinden zij werk te heftig. De heftige penseelstreken en de felle kleuren zijn hen te veel. Naast de bijna monumentale schilderijen van dames maakt hij ook kleine tekeningen op straat. Zelf zegt hij daarover: “Een krijt of inktkrabbel, eventjes een kleurtje erop en klaar is Kees”.  

Kees van Dongen, Hindoedanseres, ca. 1909-1910
Particuliere collectie (met dank aan Libbie Howie)

In 1909/1910 schildert Kees van Dongen de ‘Hindoedanseres’. Hij besteedt duidelijk meer aandacht aan de compositie, de manier waarop het figuur op het vlak is geplaatst , dan aan haar anatomie. De kronkelende vrouw is figuratief geschilderd, maar de vlakken die haar omringen lijken puur neergezet om haar lichaamshouding kracht bij te zetten: ze stellen verder niet veel voor. Of het moet een rookwolk zijn waarin zij al dansend ruimte heeft gemaakt voor haar gestalte, met onder haar rechterarm nog een flard. Hoe van Dongen het voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, maar een paar grove penseelstreken geven het glanzende materiaal van haar broek en haar sieraden weer. Het schilderij krijgt nog even wat meer dynamiek door de groene schaduwen op haar huid die hevig contrasteren met de rode achtergrond.

Naast Jongkind, Scheffer en van Dongen, komen nog vijf andere Nederlandse kunstenaars ruim aan bod binnen de tentoonstelling. Zo is een mooie metamorfose te zien binnen het werk van Piet Mondriaan. De schilderijen van vóór zijn verblijf in Parijs zijn figuratief. Wel is al te zien dat hij geneigd is tot vereenvoudiging van de vormen. Eenmaal in aanraking gekomen met het kubisme, wordt zijn werk steeds abstracter. Totdat zijn werk alleen nog maar uit de bekende vlakken en lijnen bestaat.

Er is aandacht voor George Hendrik Breitner, die zijn inspiratie vooral buiten op straat vond en een fascinatie had voor paarden. Verder had hij veel aandacht voor het werk van Degas. Door hiernaar te kijken leert hij de bekende balletdanseressen schilderen.Terug in Nederland brengt hij dit meerdere malen in de praktijk.

Natuurlijk biedt het Van Gogh Museum ruimte aan van Gogh, die uiteindelijk twee jaar in Parijs verblijft. Eerst moet hij niet veel hebben van het werk van de impressionisten, dat hij in Parijs veel tegenkomt, maar uiteindelijk gaat hij overstag. Zijn schilderijen, hier mede op geïnspireerd, stelt hij tentoon in café’s, in de hoop iets van zijn werk te verkopen. Helaas blijft dit zonder resultaat.

Ook Gerard van Spaendock komt aan bod, hofschilder en bekend om zijn bloemstillevens.

De liefhebbers van grafiek kunnen hun hart ophalen op de bovenste etage, waar een grote serie etsjes, met als onderwerp ‘landelijk Montmartre’ te zien is. Voor Eugène Delâtre vormde de heuvel een onuitputtelijke bron van inspiratie. Alsof hij het landelijke karakter ervan wilde vastleggen voordat het verdwenen zou zijn. Besteed op deze etage ook vooral even aandacht aan het kleine schilderijtje dat Vincent van Gogh kort na aankomst in Parijs op de Montmartre maakt.  

Bal du Moulin de la Galette. c. 1880-1890 Eugène Delâtre (1864-1938). Ets en roulette op zwart vergépapier, 22 cm x 30.5, Van Gogh Museum, Amsterdam.

Ik vermoed dat inmiddels duidelijk is dat er meer dan genoeg te bewonderen valt binnen deze expositie, maar mocht je je toch verder willen verdiepen in deze schilders, dan kun je terecht in het Dordrechts Museum, waar vanaf 29 oktober de tentoonstelling ‘Jongkind & vrienden’ is te zien, of bezoek de tentoonstelling ‘Nederlanders in Barbizon’ bij De Mesdag Collectie in Den Haag.

Ook is het zeer de moeite waard om de bijbehorende catalogus aan te schaffen. Deze telt 272 pagina’s en is rijk geïllustreerd. In het Nederlands én Engels verkrijgbaar via de museumshop en boekhandels. Prijs: 29,90, ISBN: 978 90 6868.

‘Nederlanders in Parijs’ in het Van Gogh Museum.
Tot en met 7 januari 2018        

Hollandse Meesters uit de Hermitage

Museum De Hermitage Amsterdam heeft 63 Hollandse meesterwerken uit de Gouden Eeuw opgehangen, waarvan een groot gedeelte honderden jaren niet op Nederlandse bodem is geweest. Je weet niet wat je ziet. Nouja, ik weet wel wat ik zie, want de meeste werken ken ik uit mijn kunstgeschiedenisboeken. En hier hangen ze allemaal bij elkaar: in het echt! Ik bezocht nooit de Hermitage in St. Petersburg, waar het merendeel van deze werken normaal gesproken hangt, en ik ben de mensen van dit museum dan ook dankbaar dat ze zo’n groot deel van hun prachtige collectie Hollandse meesterwerken uit logeren hebben gestuurd naar Amsterdam. Tijdelijk verblijven zij niet aan de Neva, maar aan de Amstel.

De Hermitage in Amsterdam

Zeker als je bedenkt dat de directeur van de Hermitage in St. Petersburg, Michail Pitrovsky, bij de opening van de Amsterdamse vestiging beloofde dat de Hollandse meesterwerken niet naar Nederland zouden komen. De Hermitage mocht geen concurrent van de Nederlandse musea worden. Inmiddels is er eerder sprake van samenwerking dan van concurrentie en besloot het Nederlandse culturele landschap gezamenlijk dat het een goed idee zou zijn om de meesterwerken hier te laten zien. 

Pitrovsky is blij met de tentoonstelling: “De politieke relaties staan behoorlijk onder druk. Het is daarom belangrijk dat we onze culturele relatie benadrukken”. Kunst verbroedert. En kunst geeft stof tot discussie. Want horen deze werken niet gewoon thuis op Nederlandse bodem, daar waar ze ooit tot stand zijn gekomen? Is het niet raar dat een museum tweeduizend kilometer verderop deze kunst in bezit heeft? Pitrovsky: “Wij zijn als museum bewaarders, geen eigenaar. Kunst behoort niet toe aan een staat, maar aan de wereld”.    

De Hermitage in St. Petersburg

In de 17e eeuw vond er in Nederland een enorme economische groei plaats. Amsterdam werd een heel belangrijke handelsstad en een centrum van wetenschap en kunst.

De rijkdom die werd verdiend met de handel had ook een minder mooie kant: Nederlandse kooplieden maakten Afrikaanse burgers tot slaaf en verhandelden hen. Na een barre overtocht, opeengepakt op een schip, moesten zij zonder betaling en onder vreselijke omstandigheden enorm zwaar werk verrichten. Veel van wat vergaard werd in de Gouden Eeuw is letterlijk over hun ruggen verdiend. Ik was benieuwd of ook voor deze kant aandacht zou zijn in deze tentoonstelling, maar ik heb dat niet kunnen bespeuren. Wellicht is het aan mijn aandacht ontsnapt, maar vooralsnog ga ik er vanuit dat dit niet het verhaal is dat de Hermitage op dit moment wil vertellen. Wie weet in de toekomst.

Op naar het kunstzinnige aspect. Veel van de 17e eeuwse Hollandse schilders specialiseerden zich in één schildergenre. Zo schilderen Pieter Lastman en Joachim Wtewael vooral Bijbelse voorstellingen. Frans Hals en Govert Flinck maakten vooral portretten en Jan van Goyen en Jacob van Ruisdael waren specialist in het neerzetten van een landschap.      Rembrandt beheerste meerdere genres. Wij kennen hem natuurlijk allemaal van zijn Nachtwacht en zijn portretten, maar hij was ook meester in het schilderen van Bijbelse en mythologische thema’s, genrestukken (voorstellingen uit het dagelijks leven), historische taferelen en dierstudies. Naast schilder was hij ook een ongeëvenaard graficus, wat blijkt uit zijn vele etsen.   

Rembrandt van Rijn is binnen ‘Hollandse Meesters’ ruim vertegenwoordigd. Zes van zijn schilderijen prijken aan de wand van wat Marlies Kleiterp (hoofd tentoonstellingen) het ‘Rembrandtplein’ noemt. Het schilderij dat mij in deze zaal het meest opvalt is Flora, oftewel Saskia, zijn vrouw, in de hoedanigheid van deze Romeinse godin van de planten, bloemen en de vruchtbaarheid.     

Flora, Rembrandt van Rijn (1634)

Rembrandt hoopt kinderen te krijgen met zijn kersverse bruid, zoveel is duidelijk. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om Saskia zo mooi mogelijk te schilderen. De stoffen die ze draagt, het goud, de bloemen… ze zijn haast tastbaar. Hij weet op het moment van schilderen nog niet dat van de vier kinderen die hij samen met Saskia zal krijgen, er drie zeer jong zullen overlijden. Ook Saskia wordt niet erg oud: ze sterft nog voor haar dertigste aan tuberculose.

Op de tentoonstelling hangen verder onder andere werken van Gerard Dou, Isaac van Ostade, Gerard ter Borch, Jan Steen en Govert Flinck. Ik kan beter opschrijven wie niet van de partij is!

Erg leuk vind ik het schilderij Gezicht op het stadhuis in Amsterdam van Gerrit Berkheyde. Als Amsterdammer weten we allemaal hoe omgeving van het Paleis op de Dam er vandaag de dag uitziet. Aan de voorzijde, maar ook aan de achterzijde. Op het schilderij van Berkheyde is te zien hoe het paleis (toen nog stadhuis) er in 1670 bijstond. Er liep in die tijd een gracht achter het stadhuis langs, die inmiddels is gedempt. Het was er vast heel rustig, zonder het geluid van voorbijrazende auto’s en bellende trams. Aan het gebouw is niet veel veranderd, en nog altijd staat Atlas met de wereld op zijn schouders: onvermoeibaar.  

Gezicht op het stadhuis in Amsterdam, Gerrit Berkheyde (1670)

De straf van een jager van Paulus Potter is haast een stripverhaal. We zien jachtimpressies, waarin de rollen uiteindelijk zijn omgedraaid: de dieren jagen op de mens. Potter schilderde het als waarschuwing aan prins Johan Maurits. “Wees voorzichtig met het volk, anders maakt het volk jou een kopje kleiner”.

De taferelen aan de buitenrand tonen uiteenlopende jachtscènes waarbij steeds andere dieren het doelwit van de jager vormen. Verder zijn een Bijbels en een mythologisch verhaal te zien: het verhaal van St. Hubertus, waarin de jagende Hubertus gewaarschuwd wordt door een ‘heilig hert’ en de mythe waarin de naakte Diana wordt bespieden door de jager Acteon, en hem voor straf in een hert verandert.

De twee scenes in het midden tonen de terechtstelling van de jager en zijn handlangers: zijn honden. Er wachten hen gruwelijke straffen. De wraak is van de gezichten van de dieren af te lezen, Potter heeft bijzonder zijn best gedaan op het uitbeelden van emotie.  

De straf van een jager, Paulus Potter (1647)


Schuin voor het schilderij van Potter, staan twee vazen met daarop reproducties van taferelen uit De straf van een jager. Deze werden in 1830 door de Keizerlijke Porseleinfabriek vervaardigd. 

Vaas met tafereel uit ‘De straf van een jager’.

Hoe zijn al deze werken nou ooit in Rusland terechtgekomen? De Hollandse schilderijen waren uitermate populair bij de Russische tsaren. Zij vonden vooral de manier waarop het ‘echte leven’ in beeld werd gebracht aantrekkelijk. Ze bewonderden de details en de kleurnuances. Soms hadden ze in het bijzonder liefde voor een bepaald genre. Tsaar Peter de Grote bijvoorbeeld, was erg geïnteresseerd in afbeeldingen van schepen en de zee. Hij vond ze prachtig, maar gebruikte ze ook als voorbeeld bij het bouwen van zijn vloot.

Vandaag de dag zijn de Russen nog steeds liefhebber van de Hollandse meesterwerken. Cathelijne Broers (directeur Hermitage Amsterdam): “Russische kinderen leren op school nog steeds gedichten over de Hollandse meesters uit het hoofd”. En op maandag komen studenten van kunstacademies naar De Hermitage in St. Petersburg toe om de Hollandse meesters te kopiëren.  

Ik had het enorme geluk de tentoonstelling te mogen bezoeken tijdens een perspresentatie. Het was erg rustig in de Hermitage en ik kon bijvoorbeeld vijf minuten lang ongestoord van Flora genieten. De komende maanden zal het waarschijnlijk drukker zijn in het museum, dat dan met tijdsloten zal gaan werken. Het is slim om ruim van tevoren je kaartje te reserveren. 

Onze logeetjes laten in St. Petersburg een groot gat achter. Irina Sokolova, hoofd van de afdeling Hollandse Kunst aldaar, heeft er een flinke klus aan: “er moet een enorme lagune worden opgevuld met vazen, mozaïeken en reproducties. Maar ik ben er trots op dat de werken in Amsterdam worden getoond. Het laat zien dat de beide Hermitages onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden”.

Een aanrader bij deze tentoonstelling is de audiotour, vanuit het hart ingesproken door kunsthistoricus Jan Six en historiejournalist Geert Mak. Nagenieten doe je met de schitterende catalogus, voor 29,95 verkrijgbaar in de museumwinkel

Hollandse Meesters uit de Hermitage
Tot en met 27 mei 2018
Hermitage Amsterdam
Amstel 51, Amsterdam

De Meesters van vandaag

Mocht je binnenkort de tentoonstelling ‘Hollandse Meesters uit de Hermitage’ in de Hermitage Amsterdam bezoeken, sla dan het Outsider Art Museum (gevestigd in De Hermitage) niet over. Hier vindt tegelijkertijd de tentoonstelling ‘Nieuwe Meesters’ plaats. In deze tentoonstelling zijn zeventig werken van Outsider-kunstenaars te bewonderen.    Outsider-kunst   De term ‘Outsider-art’, of ‘Outsider-kunst’ werd voor het eerst in 1972 gebruikt door kunsthistoricus Roger Cardinal. Hij doelde daarmee op kunst die wordt gemaakt door artiesten die zich niet houden aan de heersende conventies en autodidact zijn. Ze hebben geen kunstopleiding gevolgd en werken doorgaans vanuit hun eigen intuïtie. Veel Outsiders hebben een beperking, voor sommigen is kunst één van de weinige beschikbare middelen tot communicatie.   

Mies van der Perk. Outsider Art Museum

Nieuwe Meesters

Outsider-kunst werd lang door niemand voor vol gezien. In het begin van de vorige eeuw kwam daar verandering in. Als reactie op de ellende van de Tweede Wereldoorlog werd de Cobra-beweging opgericht. De kunstenaars van de Cobra-groep waren niet geïnteresseerd in heersende regeltjes die door volwassenen waren verzonnen: dat had immers weinig goeds opgeleverd. De Cobra-kunstenaar liet zich inspireren door hen die onschuldig waren: kinderen en Outsiders. Omdat de spontane kunstwerken die op deze manier ontstonden in de loop van de tijd erkenning vonden en als ‘echte kunst’ gezien werden  ging het grote publiek hoe langer hoe meer ook open staan voor Outsider-kunst. Inmiddels heeft een aantal Outsider kunstenaars zich echt gevestigd. Hun namen komen we keer op keer tegen: creëren is hun beroep geworden. We kunnen wel stellen dat we hier met ‘Nieuwe Meesters’ te maken hebben.

Portretten

Op deze tentoonstelling kunnen we niet alleen het werk van de kunstenaars bewonderen, maar ook de kunstenaars zelf. Ze zijn te zien op dertig prachtige portretten.  Als er iemand is die de wereld kan laten zien wie deze mensen achter de ‘Nieuwe Meesters’ zijn, is dat Sander Troelstra. Deze fotograaf won met zijn portretten al diverse prijzen, en dat overkwam hem natuurlijk niet zomaar. Uit zijn portretten spreekt het respect waarmee hij zijn modellen benadert. Als aanschouwer heb ik het gevoel bijna ongemakkelijk dichtbij de geportretteerden te komen: een bijzondere ervaring! Zelf zegt Troelstraover zijn werk: “Ik probeer met foto’s altijd de vragen te beantwoorden die ik mezelf stel tijdens het fotograferen: Wie zijn deze mensen? Ze zijn hier ergens op aarde geboren, maar waarom zijn ze nu hier? Hebben ze invloed op hun eigen leven? Zijn ze vrij? En wat is dan de definitie van vrijheid? Waar willen ze voor strijden? Waar houden ze van? Waar geloven ze in? Hebben ze vertrouwen in de mensheid?

Een heel indrukwekkende foto van Sander Troelstra is dit portret van kunstenaar Ben Augustus. Het portret van Ben kwam in relatief weinig tijd tot stand. Tegen Vakblad Pf zei Troelstra: “Ik heb Ben ontmoet bij de Herenplaats in Rotterdam, een creatief atelier. Hij stemde in met een portret, we hebben een plekje opgezocht in het daglicht en ik heb de foto gemaakt. Het communiceren met Ben was lastig, want hij hoort slecht. Het was daarom moeilijk voor hem als kind om te leren praten. We hebben niet veel gepraat, maar hij kon me wel verstaan.” Troelstra won met deze foto de Nationale Portretprijs 2015.  

Ben Augustus door Sander Troelstra. Outsider Art Muse

Als Ben aan het werk gaat, begint hij op een willekeurige plek. Ben doet niet aan compositie. Langzaam beweegt hij zijn pen over het papier, zijn ogen gericht op op modellen in seksblaadjes. Tot het blad vol is. Blote dames vormen een rode draad in het werk van Ben. Het is sinds het begin van zijn carierre, in 1995, zijn favoriete thema.   

Werk van Ben Augustus. Outsider Art Museum

Troelstra won met het portret van Augustus de Nationale Portretprijs 2015.   Op treffende wijze heeft Troelstra ook Niels Blenderman op de gevoelige plaat weten vast te leggen. Niels staat bekend om zijn vrolijkheid en vrijgeestigheid en dat zie je. Dat voel je!  

Niels Blenderman door Sander Troelstra. Outsider Art Museum

Op de site van Niels is te lezen hoe hij elke dag als gedreven kunstenaar in de weer is met creaties gemaakt van karton en plakband, stift en papier, of uitspraken en onverwachte kwinkslagen. Alles is een eerlijke weerspiegeling van Niels zijn autonome belevingswereld. Het kwaad zweert hij af met de steun aan indrukwekkende/afschrikwekkende figuren en sommige superhelden uit films en strips.

Met het portret van Niels Blenderman won Troelstra de LensCulture portrait Award 2016. In de categorie portretten van de Zilveren Camera won deze foto in 2015 de derde prijs.

Zelf kijk ik er enorm naar uit om binnenkort het werk van de Outsider Artists én Sander Troelstra te mogen bekijken. Ik kan me niet voorstellen dat het zal tegenvallen.

‘Nieuwe Meesters’
Van 4 oktober 2017 tot en met 28 mei 2018
Outsider Art Museum
Amstel 51 1018 DR Amsterdam

De Cycloop

Wie graag van mooie kunst geniet, hoeft gelukkig lang niet altijd diep in de buidel te tasten. Veel pareltjes zijn gratis te bewonderen, je moet er vaak wel de gebaande paden voor verlaten. Dus niet simpelweg aansluiten in de lange rij voor Het Rijksmuseum, maar op zoek naar die expositieruimte in dat achterafstraatje. Je ontdekt er mooie dingen die niet altijd voor de hand liggen, het is er doorgaans niet druk, en je houdt misschien nog wel een paar extra euro’s over voor een kop koffie of een ijsje achteraf. Hoe leuk is dat? Ik geef hier regelmatig tips, dus met dat eindeloze speurwerk valt het ook wel mee.  

Dit keer bezocht ik WG Kunst op het het WG terrein in Amsterdam, goed te bereiken met tram 1, 3 en 12.  Bij WG Kunst is het inmiddels traditie om ieder jaar rondom de Kinderboekenweek een illustrator van kinderboeken te laten exposeren. In de lichte, ruime expositieruimte is dit keer een hele mooie expositie te zien is van tekenaar Floor Rieder. Lezers van het Parool zijn, misschien onbewust, zeker bekend met haar werk. Floor gaf vorm aan het getekende interview, dat een aantal jaar geleden geregeld in het dagblad verscheen. 

Getekend interview Hans Dagelet
(bron: www.floorrieder.nl)

Vervolgens nam haar carrière een vlucht en illustreerde zij het ene kinderboek naar het andere. Voor de tekeningen in Het raadsel van alles wat leeft (2013) mocht Floor een Gouden Penseel in ontvangst nemen. Het wonder van jou en je biljoenen bewoners (2014) volgde: een prachtig kinderboek over het menselijk lichaam dat ook voor volwassen een feest is om te bekijken (en te lezen). Floor zat bepaald niet stil, want daarna kwamen nog Alice in Wonderland (2014) en Waar is Ludwig? (2016). En nu is daar zeer binnenkort De Cycloop en dat is direct de belangrijkste aanleiding voor deze tentoonstelling.   

De afbeeldingen voor De Cycloop zijn stuk voor stuk kunstwerkjes (Afdrukken zijn overigens ook te koop). De techniek waarmee ze zijn vervaardigd is de linoleumsnede. Voordat een beeld afgedrukt kan worden, moet dit eerst met een gutsje uit een plaat linoleum worden gesneden. Dat is veel werk. Heel veel werk. Zeker als de plaatjes zo gedetailleerd zijn als die van Floor. Aan het Parool (18 september 2017) vertelde ze: “Ik heb me helemaal sufgegutst. Aan het einde had ik een heel legertje hulpgutsers in dienst.” De lino’s bestaan uit meerdere kleuren, wat betekent dat er meerdere lagen over elkaar heen zijn gedrukt. Voor iedere kleurenlaag wordt er een nieuw gedeelte weggesneden. Een beetje ingewikkeld om zo uit te leggen, je moet het eigenlijk gewoon een keer proberen om het goed te kunnen begrijpen. Maar neem van mij aan: het is arbeidsintensief!

Ondanks de tijd die in linoleum snijden gaat zitten, ben ik een liefhebber. Ik laat het ook mijn leerlingen graag doen. Vrijwel altijd zijn ze ontzettend verrast over het resultaat: “Heb ik dat echt gemaakt?”, hoor ik vaak wanneer de eerste drukjes onder de pers vandaan rollen.

Op de tentoonstelling hangen alle illustraties voor De Cycloop als originele print. Je kunt dus goed zien hoe ze zijn opgebouwd. In een vitrine zijn de gebruikte materialen en een paar proefjes uitgestald, zodat je een beeld kunt krijgen van de werkwijze van Floor.   

Het is moeilijk om een keuze te maken voor de mooiste print. Allemaal hebben ze hun eigen redenen om er vooral niet te vlug aan voorbij te gaan: hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet klinkt als een cliché, maar is hier echt van toepassing. Zelf heb ik minutenlang staan kijken naar de diverse insecten en de kleine witte randjes in de keitjes, die het werk op een subtiele manier diepte geven. Bekijk vooral ook heel goed het geheel. Ook zonder de bijbehorende tekst vertellen de beelden een pakkend verhaal.

In de tentoonstellingsruimte is ook ouder werk van Floor te zien, waaronder het werk voor Alice in Wonderland: op glazen plaatjes uitgekrast uit een laag zwarte verf. Een beetje zoals de afbeelding bij een ets uit een zwarte laag vernis wordt gekrast, alleen zonder afdrukken. 

Ook de pentekeningen voor de eerste kinderboeken zijn te bewonderen. De tekeningen van het menselijk lichaam zijn allesbehalve saaie wetenschappelijke plaatjes, maar kloppen wel. Speelse nauwkeurigheid. En je vraagt je af of Floor nog wel aan nachtrust toekomt!  

De tentoonstelling is een indrukwekkend totaaloverzicht van het werk van Floor Rieder, en haar werk stemt vrolijk. Ook de muur is beschilderd met haar afbeeldingen, en temidden van al dit moois staan tafels waaraan leerlingen van basisscholen binnenkort hun eigen creaties mogen maken. Zelf neem ik mijn vierdeklassers binnenkort tijdens een blokuur zeker even mee naar deze leuke plek, zodat zij zich vervolgens vol inspiratie in mijn les kunnen gaan ‘sufgutsen’.   

Als je nou een keer een meevallertje hebt, of je bent in het gelukkige bezit een Museumkaart, moet je natuurlijk ook het Rijksmuseum weer eens bezoeken. Doe dan als Floor Rieders, en neem een schetsboekje mee.

Wil je eerst tekenlessen van Floor? Kijk dan hier.

En als je meer te besteden hebt dan een klein ‘meevallertje’: schaf dan zo’n mooie print aan voor bij je thuis aan de muur!

De Kinderboekenweek is van 4 tot en met 15 oktober 2017
De Cycloop loopt tot en met 5 november 2017
Stichting WG Kunst
Marius van Bouwdijk Bastiaansestraat 28 (Wilhelmina Gasthuisterrein) 1054 SP Amsterdam
Toegang: gratis

http://www.wgkunst.nl/tentoonstellingen
http://www.floorrieder.nl

Het Idioom van de Abstractie

De voormalige kapel van het Rooms Katholieke Sint Nicolaaslyceum, is sinds 2007 in gebruik als restaurant en expositieruimte: de Art Chapel. Het betonnen gebouw kenmerkt zich vooral door de strakke ronde vorm.

Van buitenaf oogt het door de opvallend kleine ramen tamelijk gesloten, maar dankzij de lichtkoker in het midden, waardoor het daglicht oorspronkelijk op het altaar viel, voelt het interieur ruimtelijk en licht. Architect Lau Peters ontwierp de kapel in 1959 aan de rand van het Beatrixpark. Het gebouw doet sterk denken aan de bedevaartskerk te Ronchamp (1955), ontworpen door Le Corbusier.

AD Classics: Ronchamp/Le Corbusier

In samenwerking met Stichting Art Zuid toont de Art Chapel op dit moment de expositie ‘Het idioom van de Abstractie’. Vanaf het begin van de vorige eeuw zijn steeds meer kunstenaars abstract werk gaan maken: beeldhouwwerken en schilderijen zonder herkenbare voorstelling. In de loop der jaren is het publiek steeds meer gewend geraakt aan abstract werk. In sommige musea zie je niet anders. Zeven hedendaagse kunstenaars presenteren hun werk en laten daarmee zien op welke wijze zij de taal van abstractie spreken.    Niet iedereen kan ‘iets’ met abstract werkt. Het is te vaag, het stelt niets voor… Iets wat ik mij best kan voorstellen. Ook ik heb de taal van abstractie ooit nauwelijks verstaan. Inmiddels kan ik ervan genieten.

Een paar tips om een voldaan gevoel over te houden aan het aanschouwen van abstract werk:

  • Neem de tijd om het werk niet alleen te bekijken, maar ook echt te zien

In een abstract werk is geen voorstelling te herkennen, maar toch valt er veel waar te nemen:  

  • Wat zijn de kleuren en texturen van het werk?
  • Van welk materiaal heeft de kunstenaar gebruik gemaakt?
  • Hoe heeft de kunstenaar het materiaal gebruikt?
  • Welke emoties roept het werk bij je op? Hoe komt dat?
  • Doet het werk je denken aan kunstwerken die je eerder hebt gezien?
  • Vind je het werk mooi? Waarom? Waarom niet?
  • Welke bedoeling denk je dat de kunstenaar met het werk heeft? Welke rol speelt de eventuele titel van het werk?

Een van de exposerende kunstenaars is Peter Struycken (1939). Struycken is het meest bekend geworden met zijn ontwerp voor een serie postzegels uit 1981, met als afbeelding koningin Beatrix, opgebouwd uit kleine puntjes.  

Bron: Postzegelblog.nl

Kleur is een belangrijk aspect voor Struycken. In zijn werk experimenteert hij met kleurtoon, helderheid en verzadiging. Hij werkte jarenlang digitaal. Op de tentoonstelling is ‘POF I9i2 20 nov’ te zien, opgebouwd uit felgekleurde pixels. Misschien is het verbeelding, maar het kleurenpalet doet mij best denken aan dat van de postzegels.

‘POF I9i2 20 nov
‘POF I9i2 20 nov

Zo’n vijf jaar geleden maakte Struyken voor het eerst weer gebruik van traditionele materialen. ‘Kleurverhouding III’ is een serie schilderijen in acrylverf. Ook dit werk maakt deel uit van ‘het idioom van de abstractie’.  Zo kun je het computerwerk en het nieuwere ouderwetse werk mooi met elkaar vergelijken. De kleuren komen mij wederom bekend voor. En de kleine geordende vierkantjes doen denken aan… een velletje postzegels!

Kleurverhouding III

Een andere kunstenaar die zijn werk in deze tentoonstelling toont is Adam Colton (1957) Als bezoeker moet je je inhouden om het extreem gepolijste aluminium van de sculptuur uit de serie ‘Liquid Lights’ (2013) niet te betasten. Het moet een heerlijk gevoel zijn om je vingers langs het gladde materiaal te laten glijden. Colton vindt zijn inspiratie in organisch gevormd voorwerpen zoals een zwerfkei of een schapenschedeltje. Vanuit deze voorwerpen werkt hij intuïtief naar een abstract beeld, waarin de inspiratiebron niet meer te herkennen is. 

Uit de serie: ‘Liquid Lights’

‘Two Chairs’ (2013-2016) lijkt een spel te spelen met contrasten en balans. De glazen organische vormen lijken toevallig gevormde zeepbellen tegenover de uitgedachte vormen van de stoel. Het kwetsbare glas contrasteert met het stevige hout. Transparantie vormt een bijzondere tegenstelling tot het massieve.

‘Two Chairs’

In de kapel is verder nog werk te zien van Steven Aalders, Marius Lut, Sarah Pichlkoster, Han Schuil en Jan Maarten Voskuil. Het komt in deze ruimte prachtig tot zijn recht, dus ik zou de komende weken zeker nog even een kijkje gaan nemen.

De tentoonstelling ‘Het idioom van de Abstractie’ is te zien in Art Chapel Amsterdam tot en met 8 oktober. Art Chapel is geopend van woensdag tot en met zondag van 12:00 tot 17:00.  Het adres is Prinses Irenestraat 19, 1077 WT Amsterdam  

Het idioom van de Abstractie’ is gratis toegankelijk

Soul of a Nation. Art in the Age of Black Power

In de eerste ruimtes van ‘Tate Modern’ waar de tentoonstelling ‘Soul of a Nation. Art in the Age of Black Power’ zich bevindt lopen bezoekers zichtbaar onder de indruk rond. Sommige mensen fluisteren, maar de meesten zijn doodstil.  

Na te realiseren dat het schilderij ‘America the Beautiful’ van abstract expressionist Norman Lewis (1960) een stuk minder abstract is dat het op het eerste gezicht lijkt is ook mij de mond gesnoerd. Het lijken willekeurige witte vegen op een zwarte achtergrond, maar wie iets langer kijkt en enige kennis heeft van de Amerikaanse geschiedenis, herkent al snel de puntmutsen van Klanleden die er midden in de nacht met hun brandende fakkels en kruizen op uit trekken.

Detail uit ‘America the Beautiful’, Norman Lewis (1960)

‘Soul of a Nation’ omvat een diverse collectie politieke posters, beeldhouwwerken, schilderijen en grafiek. Het werk laat zien hoe zwarte kunstenaars zich de afgelopen eeuw hebben bewogen in een deels racistisch Amerika. 

‘American People Series No. 20, Faith Ringgold, 1967

In ‘American People Series No. 20: Die’ zien we hoe een man naar zijn hoofd grijpt en ineenzakt: hij is zojuist beschoten. Een vrouw heeft de schutter, keurig in pak, tevergeefs proberen tegen te houden. Haar jurkje zit onder de rode vlekken. 

‘American People Series No. 20, Faith Ringgold, 1967

Faith Ringgold (Harlem, 1930) staat van jongs af aan op de barricades. Door middel van haar schilderijen en quilt-kunst protesteert zij tegen raciale misstanden en herschrijft zij naar eigen zeggen de Amerikaanse geschiedenis. In een audiotour van het Museum of Modern Art in New York zegt de kunstenares: “Er waren veel rellen en gevechten op straat, en ongedocumenteerde moorden op Afro-Amerikaanse personen. Er was veel racisme. Ongelofelijk wat er gebeurde. Iedereen wist het. Iedereen sprak erover, maar we zagen er niets over op televisie. Niets”.   Een andere man ligt op de stoep, zijn hoofd in een plas bloed. Mensen rennen in paniek weg. Een vrouw struikelt. Twee kinderen klampen zich angstig aan elkaar vast. We zien een mes en een vrouw die zich, met haar kind in haar armen, zo snel mogelijk uit de voeten maakt.

Ringgold heeft een bewuste keuze gemaakt om dit tafereel dramatisch en bloederig te laten zijn. Toen de rassenrellen uiteindelijk het nieuws haalden gaven de zwart-wit beelden wat haar betreft niet voldoende weer hoeveel pijn er werd geleden. Bovendien werd vooral de materiele schade besproken. Menselijkheid werd buiten beschouwing gelaten. De waarheid als in de tijd van de Realisten: de harde waarheid van het echte leven in plaats van gepolijste Salonkunst.

Als aanschouwer wordt je meegezogen in de dynamiek van het enorme schilderij (182.9 × 365.8 cm). Door de krachtige diagonalen lijkt het alsof we kijken naar een scene die plotseling is stilgezet: we kunnen voorspellen welke gruwelen zich zullen voltrekken wanneer de film door zal spelen.   

Guernica, Pablo Picasso (1937)

Het schilderij deed mij sterk denken aan Guernica, van Pablo Picasso (1937). Het dramatische straattafereel, de tamelijk platte figuren, de dynamische compositie en de chaos zijn maar een paar van de overeenkomsten die mij opvallen. Ik blijk niet de enige te zijn die de link legt. Ook op de sites van Reality and Retrospect en het ‘National Museum of Women in the Arts’ worden overeenkomsten tussen de ellende van Picasso en die van Ringgold besproken. Faith Ringgold heeft ‘Guernica’ tijdens een reis door Europa gezien en het zelfs benoemd tot haar favoriete Picasso-werk.

De felle, ongemengde kleuren van de figuren en de jurken van de vrouwen vormen een sterk contrast met de grijze blokken op de achtergrond: als een contrast tussen de kleur van het alledaagse en het onheil dat deze mensen plotseling heeft overvallen.

Ringgold bestudeerde ontzettend veel kunst van anderen. Een van haar observaties was dat contrasten binnen witte Westerse kunst doorgaans wordt gecreëerd door middel van licht en schaduw, het zogenaamde ‘chiaroscuro’. Binnen Afrikaanse kunst wordt doorgaans gebruik gemaakt van donkere kleuren en hardere kleurcontrasten: een inspiratiebron voor de kunstenares, duidelijk zichtbaar in dit werk.   

Icon for my Man Superman (Superman Never Saved Any Black People – Bobby Seale)’, Barkley L. Hendricks (1969)

Het publiekstrekker van de tentoonstelling, ook prijkend op het bijbehorend affiche, is het schilderij ‘Icon for my Man Superman (Superman Never Saved Any Black People – Bobby Seale)’, van Barkley L. Hendricks (1969). De eerder dit jaar overleden kunstenaar zegt in 2016 tegen The Brooklyn Rail: “In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is mijn vroege werk niet uitgesproken politiek van aard. Het is slechts politiek omdat het Amerika van de jaren ’60 ‘fucked up’ was, en niet zag wat sommige zwarte kunstenaars aan het doen waren. Het is politiek vanuit hún standpunt. Mijn schilderijen gaan over mensen die deel uitmaakten van mijn persoonlijke leven. Als ze politiek van aard zijn, dan komt dat omdat ze een reflectie zijn van de cultuur waarbinnen we leven”.


De titel van het schilderij, een zelfportret van Hendricks met slechts een Supermanshirt aan, verwijst naar een medeoprichter van de Black Panthers. Bobby Seale wilde met deze beweging de zwarte bevolking in de Verenigde Staten bevrijden, en schuwde daarbij geen geweld.

In ‘Injustice Case’, van David Hammons (1970) komt Seale opnieuw voorbij. Het ziet er inderdaad behoorlijk onrechtvaardig uit: een persoon zit gekneveld en vastgebonden op een stoel, wachtend op een vonnis. Hammons refereert met dit werk aan de rechtszaak tegen de Black Panther. Hij werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het beramen van protesten en mocht geen eigen advocaat kiezen. De toegepaste techniek is een combinatie van een afdruk van een menselijke stempel, een techniek die Hammons vaker toepast, en zeefdruk. Het resultaat is deze ‘röntgenfoto van Amerika’.  

Injustice Case’, David Hammons (1970) 

Voor het tijdperk waarbinnen het werk op deze tentoonstelling werd gecreëerd, omvat het weinig abstracte kunst. Binnen de zwarte gemeenschap werd abstracte kunst lang beschouwd als een onbelangrijke witte esthetische traditie. Zwarte kunstenaars werden hierdoor niet bepaald aangemoedigd om dergelijk werk te maken. Een uitzondering is het ritmische, kleurrijke werk van William. T. Williams: Trane (1969). In dit werk brengt hij een eerbetoon aan jazzmuzikant John Coltrane. Het schilderij stemt vrolijk: ook hiervoor is gelukkig ruimte binnen de tentoonstelling.   

Williams T. Williams, courtesy of Michael Rosenfield Gallery LLC. New York NY

De werken van de AfriCobra (African Commune of Bad Relevant Artists), een collectief dat ik 1968 werd opgericht om de zwarte bevolking vooral trots op hun cultuur te laten zijn, zorgen helemaal voor een mentale opklaring: uit ‘Black Prince’, Malcolm X door Wadsworth Jarrell’s (1971) en het portret ‘Black Children Keep your Spirits Free’ door Carolyn Lawrence’s (1972) spreekt één en al optimisme: “Say it loud, I’m black and proud!”.  

‘Black Children Keep your Spirits Free’, Carolyn Lawrence’s (1972).
Courtesy of Mims Lawrence

Waar Ringgold de Afrikaanse traditie laat spreken in het kleurgebruik, gaan andere kunstenaars nog een stap verder. Zo duikt Betye Saar in haar roots door op zoek te gaan naar de ‘geesten van haar voorouders’. Ze reist hiervoor onder andere naar Haiti. Saar keert terug naar eenvoudige vormen en In haar assemblages combineert ze Afrikaanse attributen met onder andere foto’s en brieven waarmee ze herinneringen, verlies en het verstrijken van tijd uitdrukt. 

‘Eye, Betye Saar, 1972

Het onderwerp van ‘Soul of a Nation. Art in the Age of Black Power’ blijkt enorm veelzijdig. Veel is ongezien gebleven. ‘The Age of Black Power’ mag dan geschiedenis zijn, de verhalen zijn nog steeds relevant, het protest nog steeds – terecht – actueel. De droom van Martin Luther King jr. die door de hal schalt, is grotendeels nog steeds een droom. Dat deze ooit mag uitkomen.

‘Soul of a Nation’.
Tot en met 22 oktober in Tate Modern, Londen, daarna reist de tentoonstelling naar het Crystal Bridges Museum of American Art in Arkansas (3 februari tot en met 23 april 2018) en het Brooklyn Museum (7 september 2018 tot en met 3 februari 2019).

De zeven Zonnebloemen van Van Gogh

Probeer je eens voor te stellen hoe Vincent van Gogh achter zijn ezel stond. Een oud wijd hemd aan, vol verfvlekken, het rossige haar warrig, geconcentreerde blik… In zijn ene hand een smoezelig palet, in zijn andere hand een verfkwast. Ga in gedachten naar het doek op de ezel. Wat is hij aan het schilderen? Een sterrennacht? Een gele kamer? Of zonnebloemen? Grote kans dat je aan het laatste dacht: de meeste bezoekers van het Van Gogh Museum komen langs om de beroemde zonnebloemen van Vincent af te vinken. Foto’s maken tussen de collectie mag officieel niet, als alternatief hiervoor heeft het museum zogenaamde ‘selfie walls’ met reproducties in het leven geroepen. Toch staat Instagram vol met blije gezichten tussen de originele schilderijen, veelal ‘De Zonnebloemen’.

Ook voor onze uitwisselingsscholieren die Amsterdam bezoeken zijn ‘The Sunflowers’ één van de hoogtepunten van hun logeerpartij. Hieronder kun je op een filmpje dat ik in 2015 van hen maakte zien hoe enthousiast ze ervan worden.

Van Gogh was tijdens zijn korte leven, hij werd 37 jaar, ongeveer twaalf jaar actief als kunstschilder. Hoe beroemd zijn zonnebloemen ook zijn: hij heeft ze niet ruim een decennium lang aan de lopende band staan schilderen. In 1888 en 1889 schilderde hij een serie van zeven zonnebloemschilderijen. Deze schilderijen waren bedoeld om zijn studio te decoreren. Aan collega-schilder Emile Bernard schreef hij: “Ik denk aan het versieren van mijn studio met een half dozijn schilderijen van zonnebloemen. Een decoratie waarin ruwe of gebroken geel zal openbarsten tegen diverse blauwe achtergronden, van de lichtste Veronese naar royal blue, omlijst met dunne latten geschilderd in oranje menie. Op die manier wil ik het effect van glas-in-loodramen van een gotische kerk bewerkstelligen.”

Misschien zijn het de warmgele tinten, misschien zijn het de vlugge, lichte penseelstreken, misschien is het de associatie met het zonnige zuiden, maar de Zonnebloemen maken vrolijk. Het Van Gogh Museum speelt regelmatig in op hun enorme aantrekkingskracht. In september 2015 liet het museum 125.000 zonnebloemen in een labyrint op het Museumplein zetten, ter ere van de opening van het nieuwe entreegebouw. De bloemenzee trok veel publiek, niet in de laatste plaats omdat de bloemen uiteindelijk gratis werden weggegeven.     

Zonnebloemen op Het Museumplein, september 2015

Van de zeven zonnebloem-schilderijen werd er aan het einde van de tweede wereldoorlog één door brand verwoest. Één van de schilderijen maakt deel uit van de privé collectie van een rijke Amerikaan. Vijf van de schilderijen hangen, verspreid over de wereld, in diverse musea. Het Van Gogh Museum brengt deze vijf werken nu bij elkaar, door middel van een 360 graden tentoonstelling op Facebook.

Maandag 14 augustus, om 19.10 gaat het museum ‘live’ op Facebook. De conservatoren/directeuren van de verschillende musea vertellen dan over hún versie van de zonnebloemen. Mocht je de uitzending missen: later kun je deze ook terugkijken. 

Beter kijken in het museum

De gemiddelde verblijftijd in een museum is volgens De Museummonitor ruim twee uur, om precies te zijn 124 minuten.

Stel dat je als bezoeker van Het Centraal Museum inderdaad twee uur aanwezig bent, houdt dat in dat je voor ieder kunstwerk een paar seconden kijktijd hebt. Dat is waarschijnlijk niet wat de kunstenaar voor ogen had toen maandenlang bloed zweet en tranen werden vergoten.  

Uiteraard kost het meer tijd om een werk goed te bekijken, vandaar dat je keuzes moet maken (of heel vaak terug moet komen). Mijn ervaring is, dat een museumbezoek het meest interessant is, als ik een stuk of vijf werken per bezoek veel aandacht geef. Mocht je nou niet weten waar te beginnen? Laat je dan vooral bij de hand nemen. Wees niet bang: het is niet op een tuttige ‘ik-laat-je-wel-zien-hoe-het-moet-manier’. Het Centraal Museum daagt je uit tot de ‘Visual Thinking Strategy’: een methode die je beter naar kunst laat kijken. Door middel van deze methode observeer je de kunstwerken doordacht: alleen of samen, of naar aanleiding van de observaties van je voorgangers. Lees hier meer over de Visual Thinking Strategy. Je kunt gebruik maken van een boekje met vragen dat speciaal voor deze methode aanwezig is. Hierin kun je onder beschrijven wat er volgens jou binnen het kunstwerk gebeurt en waar je dat aan ziet. Ook kun je een boodschap achterlaten voor een volgend persoon.   

Over ‘De aanbidding van de herders’, van Joachim Wtewael (1598) schreef een bezoekster: “Maria heeft geen voeten. Ze roert in een potje.” en: “Lees de opmerkingen van anderen. Het opent je ogen. De titel zegt lang niet alles.”. Goede tip! En zeker een reden om het Centraal Museum (weer) eens te bezoeken.   

‘De aanbidding van de herders’, Joachim Wtewael, 1598

Deze strategische manier van kijken lijkt trouwens erg op de manier waarop mijn kunstgeschiedenislessen verlopen. Uiteraard spui ik een aantal kunsthistorische feiten, maar eerst laat ik mijn leerlingen kijken, voelen en benoemen. En soms wordt dan iets opgemerkt dat mij zelfs nooit eerder was opgevallen! Wist je dat de borsten en buik van de dame op Monet’s ‘Dejeuner sur l’herbe’ op het hoofd van een kikker lijken?  

Een andere manier waarop je kunst goed op je in kunt laten werken is door te vergelijken. In het Mauritshuis hangen momenteel twee schilderijen, van verschillende kunstenaars maar met hetzelfde thema, in dezelfde ruimte. Het schilderij ‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’, rond 1665 geschilderd door Jan Steen is bezit van het museum. Van Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen mocht Het Mauritshuis de variant van Jacob Jordaens uit 1638 lenen: ‘Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen’, houdt het werk van Steen tijdelijk gezelschap. En dat is leuk: als ze zo naast elkaar hangen, is direct te zien dat de het schilderij van Jan Steen veel schetsmatiger is opgezet dat het werk van Jordaens. De figuren zijn ook minder geordend. De ruwe toets en de op het oog willekeurige plaatsing van de personen draagt bij aan de typisch gezellige rommeligheid die de meesten wel van hem zullen kennen: het ‘huishouden van Jan Steen’.   

Er zijn meer verschillen én overeenkomsten. Jordaens heeft de titel van het schilderij in het interieur verwerkt. Steen laat de aanschouwer iets beter kijken: Op het papier dat de oude dame aan rechts in haar handen houdt staat de titel geschreven. Op beide schilderijen is een doedelzakspeler te zien. De doedelzak stond doorgaans voor losbandigheid en luiheid en is een minderwaardig instrument: wie dit bespeelde was van lagere sociale klasse. Als je zelf even geen bijzonderheden meer ziet, kun je weer op weg worden geholpen. De interactieve schermpjes onder het schilderij van Jordaens geven hints en lichten een aantal elementen die het vergelijken waard zijn uit.   

‘Soo voer gesongen, soo na gepepen’, Jan Steen, 1665
Detail: Soo voer gesongen, soo na gepepen’

Verder worden er in de meeste musea rondleidingen gegeven. En die zijn lang niet altijd onbetaalbaar. Als je op tijd bent, kun je vaak zelfs gratis worden rondgeleid. Bijvoorbeeld op donderdagmiddag in Het Van Goghmuseum en op zondagmiddag in het Stedelijk Museum. Vooral bij tijdelijke tentoonstellingen vind ik dat fijn: je hebt dan immers vaak maar beperkt de tijd om het werk keer op keer zelfstandig te bezoeken. Fijn als de expert je op bijzonderheden wijst!

Achter de schermen bij Julius Caesar

Twee overbelaste handen en een fikse tweedegraads brandwond in haar linker handpalm hield ze eraan over: maar aan de kostuums zal het vanavond tijdens de premiere van Julius Caesar in het Amsterdamse Bostheater niet liggen. Die zijn piekfijn in orde. Joëlle Snijders zit achter de naaimachine en doet het werk van de afgelopen maanden nog eens dunnetjes over: ze naait kleine capes, miniatuurversies van de kleding die door de acteurs gedragen worden. Het worden haar ‘toi’s’: kleine aanmoedigingspresentjes die de medewerkers aan een productie elkaar vlak voor de premiere cadeau doen.

Joëlle is kort geleden afgestudeerd als scenografe aan de Academie voor Theater en Dans en werkt tijdens dit project als assistente van kostuumontwerpster Jorine van Beek.   

Joëlle achter de naaimachine.
Foto: Nichon Glerum

Verwacht geen traditioneel Romeinse kostuums in dit stuk. Joëlle: ‘Jorine heeft duidelijk de keuze gemaakt om met haar kostuums een link naar het hedendaagse te leggen. Ze zijn losjes gebaseerd op een modern maatpak: hierop zijn steeds aanpassingen gemaakt.’ 

De ‘toi’s’.

‘Aan de voorstelling nemen elf acteurs deel, waarvan twee, die  twee rollen spelen en een die drie rollen speelt. Dat is best een grote cast. Naast de basiskostuums moest voor alle acteurs, behalve Matthias (van de Vijver alias Julius Caesar) nog een mantel worden genaaid. We hebben flink doorgewerkt. Kort voor de try-outs besloot Michiel (de Regt, regisseur)  dat de helmen, die oorspronkelijk deel uit zouden maken van de kostuums, toch niet in het stuk zouden passen. Dat is wel even slikken: daar zat toch wel een manuurtje of veertig werk in.

Foto: Orkater

‘Na een voorstelling kunnen kostuums doorweekt zijn van de regen, en dan moet het er de volgende dag toch weer netjes uitzien. Alles moet dan worden uitgehangen zodat het weer op tijd, zonder al te veel kreukels, beschikbaar is voor de acteurs. Verderop in de voorstellingsperiode wordt dat door anderen gedaan, maar omdat Jorine en ik er nu toch nog zijn, zorgen wij daarvoor.’ 

Joëlle verstelt nog even een kostuum… Foto: Nichon Glerum

Het lijkt nu vooral alsof het alleen maar een heel zwaar proces is: ‘Natuurlijk is er hard gewerkt, maar het was vooral heel erg leuk en leerzaam. Je vormt in korte tijd een hecht team. Tijdens de repetities en de try out periode is het binnen alle disciplines vallen en opstaan, elkaar ondersteunen en open staan voor elkaars adviezen. Je ziet de productie met de dag groeien. Voor mij is de premiere vanavond de finale: als kostuummaker ben je daarna niet meer nodig en moet je het stuk loslaten. Op naar het volgende project.’ Julius Caesar, door Orkater. Tot en met in 9 september in Het Amsterdamse Bostheater, daarna op tournee.

Foto: Orkater
Website Joëlle: joellesnijders.nl