Hockney en Van Gogh in het van Goghmuseum

Als jij en ik nog op één oor liggen, springt ergens aan de Oostkust van Engeland een hoogbejaarde man zijn bed uit om aan de slag te gaan: het doek wacht en “het licht is om zes uur ’s morgens zo mooi”, zo vertelt kunstenaar David Hockney vorig jaar in een documentaire ter ere van zijn tachtigste verjaardag. Hockney schildert uren achtereen, iedere dag weer. Af en toe onderbreekt hij zijn artistieke activiteit voor het roken van een sigaret. Aan hoe slecht dat voor zijn lijf is wil hij niet denken, hij breekt zijn hoofd liever over kunst. Binnenkort vertrekt hij naar Frankrijk, om vanuit een nieuw perspectief, en met ander licht te kunnen werken. Eerder werkte hij jarenlang in Los Angeles. Hockney raakt niet uitgekeken en uit-geëxperimenteerd.   

Het is geen toeval dat er een tentoonstelling ontstond waarbinnen een link werd gelegd tussen de productieve David Hockney en Vincent van Gogh, die weliswaar pas op latere leeftijd ging schilderen, maar vervolgens het doek met vergelijkbare ijver en enthousiasme te lijf ging. Van Gogh was net zomin te stoppen, experimenteerde met net zoveel geestdrift, en was net als Hockney, continu op zoek naar de beste plek om te kunnen werken. Eerst was dat Nuenen, later Parijs, en tot slot het meer zuidelijk gelegen Arles. Tijdens het schilderen rookte hij pijp, waarvan destijds minder bekend was hoe ongezond dat was, maar zou van Gogh er weet van gehad hebben, had het hem net als Hockney waarschijnlijk geen bal kunnen schelen. Ook het leven van Vincent van Gogh draaide om kunst, en niets anders dan dat.  

Er zijn meer overeenkomsten: als van Gogh op 27-jarige leeftijd begint met schilderen, probeert hij zich aanvankelijk nog aan te passen aan de heersende academische traditie. Dit betekent dat hij in zijn werk gebruik maakt van lijnperspectief en realistische kleuren. In de loop der tijd laat hij steeds meer zijn gevoel spreken, en worden zijn schilderijen eerder een verbeelding van zijn innerlijke wereld, in plaats van een objectief venster op de werkelijkheid.  

Ook de klassiek opgeleide Hockney verbeeldt de wereld in eerste instantie volgens de regels die hij aangeleerd heeft gekregen, maar na verloop van tijd ontdekt hij dat er meer is. Hij ontworstelt zich aan het academische keurslijf en begint eindeloos te experimenteren met de mogelijkheden die zich dan ontpoppen: ruimte, kleur, standpunten en materiaal: Hockney keert alles binnenstebuiten. Dit leidt tot net zulk verrassend en verfrissend werk als dat van Vincent van Gogh: Hockney verveelt zich nooit en verveelt ons nooit.   

Het zal je niet verbazen dat een belangrijke inspiratiebron die Hockney ertoe bracht om los te breken uit zijn ‘tunnelvisie’ dan ook diezelfde van Gogh was waar hij ons aan doet denken. Aan het einde van de jaren zeventig verkeert hij enige tijd in een impasse. Na het bestuderen van de kleurrijke, met emotie doorspekte van Gogh-schilderijen, hervindt David Hockney zijn plezier in het creëren.   In het in de tentoonstellingscatalogus opgenomen interview zegt hij: “Van Gogh had een ongekend heldere blik. Je ziet in zijn schilderijen heel goed de ruimte die erin besloten ligt”.  

In de tentoonstelling is de vergelijking tussen van Gogh en Hockney heel goed zichtbaar. Door de werken van beide kunstenaars strategisch in dezelfde ruimte op te stellen, wordt in één oogopslag duidelijk hoezeer Hockney zich heeft laten inspireren. Net als van Gogh raakt hij niet uitgekeken op de natuur, die constant aan verandering onderhevig is. Vooral de lente maakt indruk: “Het is dan alsof de natuur een erectie heeft, en is overgoten met champagne”, zegt hij in de mini-documentaire die speciaal voor deze tentoonstelling werd gemaakt. Ook speciaal voor deze tentoonstelling, maakte fotografe Rineke Dijkstra een portret van David Hockney. Voor wie zijn 82 portretten van bekenden, poserend op een stoel kent (niet binnen deze tentoonstelling aanwezig), is het niet moeilijk de overeenkomst hiermee te zien.   

Er zijn niet alleen schilderijen te zien in het van Goghmuseum. Fascinerend is de installatie waarin een bos in vier seizoenen te zien is, opgedeeld in negen schermen. Hockney filmde het bos met negen camera’s in een grid geplaatst, waardoor we één beeld, lichtjes bewegend, vanuit negen standpunten kunnen bekijken. Het is lastig schriftelijk uit te leggen, je moet het zien. En voelen: ik werd er zelf een beetje zeeziek van.  

In de bovenzaal zijn prints van Hockney’s Ipad-tekeningen te zien. En een uitgeklapte reproductie van het laantje van Hobbema. De eindeloze productie van Hockney verveelt niet: steeds weer biedt hij een ander gezichtspunt. Steeds weer nodigt hij ons uit tot anders kijken. Hockney is, met zijn wijdse blik, op zijn beurt nu ontzettend inspirerend. Wie zelf graag tekent en schildert zal de handen na het bezoeken van deze tentoonstelling voelen jeuken.   Alvast warmlopen voor deze tentoonstelling kun je in minder dan dertig seconden, via onderstaand filmpje dat ik maakte.  

De eerder aangehaalde publicatie die bij deze tentoonstelling is verschenen zet zowel Vincent van Gogh en David Hockney in kunsthistorisch perspectief. Deze is te koop voor € 29,95 en zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar.

Hockney – van Gogh. The Joy of Nature. Tot en met 26 mei in het van Goghmuseum, Amsterdam.