Zomertentoonstelling: Van Gogh en de Zonnebloemen

Wie kent ze niet: De Zonnebloemen van Vincent van Gogh? Het lijkt wellicht wat overbodig om een speciale tentoonstelling te wijden aan een thema dat al talloze keren in het middelpunt van de belangstelling heeft gestaan. Vrijwel iedereen heeft ze wel één of meerdere keren mogen bewonderen, al dan niet verplicht tijdens de museumlessen in groep acht. En ze zijn gewoon te zien binnen de vaste collectie!

Uiteraard besloten de mensen van het Van Gogh Museum niet zomaar tot het samenstellen van de zomertentoonstelling Van Gogh en de Zonnebloemen. De ondertitel luidt dan ook Een meesterwerk onderzocht

Vincent van Gogh heeft van kinds af aan een enorme liefde voor de natuur. Hij is veel buiten en als hij op 27-jarige leeftijd begint met schilderen zijn landschappen zijn favoriete onderwerp. Hij richt zich dan nog niet specifiek op bloemen, dat komt later.

Nadat Vincent zes jaar vooral in zijn geboorteplaats Nuenen heeft geschilderd besluit hij zijn geluk te beproeven in Parijs, op dat moment the place to be voor kunstenaars. Tijdens de tweede zomer die hij in de Franse hoofdstad doorbrengt ontdekt hij in de moestuinen van Montmartre de tournesols: de zonnebloemen. Ze zijn dan nog niet echt het hoofdonderwerp in zijn werk, maar ze spelen wel een belangrijke rol. 

Die rol voelt van het begin af aan positief. Vincent van Gogh beschrijft ze in zijn brieven dan ook als symbool van dankbaarheid. In Moestuin met zonnebloemlijkt een enorm exemplaar een oude dame in haar tuintje gezelschap te houden. Bijna beschermend buigt de reuzenbloem een beetje over haar heen. De vrouw wendt zich naar de bloem, alsof de twee een conversatie met elkaar aangaan.

n 1887 tekent hij het Schuurtje met zonnebloemen. In de tekening, in potlood pen en inkt zijn op de achtergrond de grauwe buitenwijken van Parijs te zien, bebouwd met fabrieken. De zonnebloemen die op de voorgrond tegen het schuurtje staan, geven bijna letterlijk licht: als zonnetjes die het grijs verdrijven.

‘Schuurtje met Zonnebloemen’, 1887

Er zou nog heel wat grijs te verdrijven zijn in het korte leven van Vincent, en misschien was hij de bloemen daarom wel zo dankbaar.

In 1888 is Vincent van Gogh moe van het drukke stadsleven en verhuist hij naar Arles, op het Franse platteland. Hij heeft inmiddels vrienden gemaakt onder een aantal succesvolle kunstenaars, zoals Henri de Toulouse Lautrec, Emile Bernard en Paul Gauguin. Laatstgenoemde nodigt hij uit om naar zijn atelier te komen, om vervolgens samen een kunstenaarskolonie te stichten.

Op de voorgrond: ‘Het gele Huis’, 1888

Nadat Vincent zijn uitnodiging naar Gauguin heeft verzonden, zet hij alles op alles om een goede indruk om hem te maken. In afwachting van zijn komst schildert hij er flink op los, en als zijn schildervriend arriveert hangt het gele huis waarin hij hem ontvangt vol nieuw werk, waaronder vier schilderijen van zonnebloemen. 

Hij krijgt het respect waar hij zo naar verlangt. Gauguin geeft aan een aantal schilderijen ‘echt mooi’ te vinden, en als tastbaar bewijs hiervan schildert hij een portret van Vincent van Gogh, waarop hij een vaas met zonnebloemen aan het schilderen is: hij erkent zijn vriend hiermee als kunstenaar. In deze verbeelding valt ook enige kritiek te bespeuren. Vincent schildert de bloemen na, hij werkt naar de waarneming. Gauguin was van mening dat schilderen naar de verbeelding, zoals hij zelf deed, een nog hoger goed was!

Op een kwade dag in december 1888 krijgen Vincent van Gogh en Paul Gauguin ruzie. Vincent raakt daarop in een psychose en snijdt een deel van zijn oor af. Gauguin vertrekt, en van Gogh wordt opgenomen in het ziekenhuis.

Als Vincent weer terug is in het gele huis vraagt hij Gauguin in een brief of ze nog wel vrienden zijn, waarop Gauguin hem geruststelt en direct vraagt om één van de mooiste zonnebloem-schilderijen: die met de gele achtergrond. Omdat dat wat hem betreft ‘typisch Vincent’ is, en hij dat graag dichtbij wil hebben. Vincent gaat niet direct in op dit enigszins opportunistische verzoek, maar overlegt eerst met zijn broer: kunsthandelaar Theo. Omdat Vincent moeilijk afstand kan doen van het gewenste schilderij schildert hij een nieuwe versie, die hij niet zomaar aan Gauguin cadeau doet, maar ruilt voor een ander schilderij.

Het nieuwe schilderij dat Paul Gauguin ontvangt, is het schilderij dat nu, bijna 130 jaar later, binnen deze tentoonstelling in het Van Gogh Museum centraal staat!

Een onderzoeksteam onder leiding van Ella Hendriks heeft het schilderij de afgelopen jaren onder de loep genomen om uit te zoeken op welke wijze Vincent van Gogh te werk is gegaan, en om vast te stellen wat er sinds die tijd aan het schilderij is veranderd. Een aantal restauraties uit het verleden heeft zijn sporen nagelaten. Bovendien zijn de lichtgevoelige pigmenten in de loop der jaren van kleur verschoten. Na het doen van een aantal verftests is de verlichting van het museum aangepast naar een minder sterkere lichtintensiteit.

Met speciale röntgenapparatuur is nagegaan wat voor verdere stappen ondernomen moeten worden om het werk zo goed mogelijk te conserveren. Dit is naast de kwaliteit van de pigmenten afhankelijk van de weefdichtheid van het doek waarop is geschilderd. Men weet inmiddels precies welke schilderijen van Vincent van Gogh op linnen van dezelfde rol zijn geschilderd!

Een belangrijke conclusie van het onderzoek duidt, dat de conditie van deze Zonnebloemen ‘stabiel maar kwetsbaar’ is. Er is geen reden tot grote zorgen, maar om verdere achteruitgang te voorkomen, is besloten dat het niet meer uitgeleend mag worden aan andere musea. Het schilderij blijft voortaan veilig thuis in Amsterdam.

In deze tentoonstelling is het niet alleen van de voorkant, maar ook van de achterkant te zien. Dat is om de volgende reden interessant:

Het extra latje van Vincent.

Wanneer Vincent bezig is met zijn schilderij, komt hij erachter dat de bovenkant van de bloemen bijna tot bovenaan het kader komen. Dit stemt hem niet tevreden. Blijkbaar ziet hij het niet zitten om de schildering dusdanig aan te passen dat er meer ruimte boven de bloemen ontstaat. Hierop besluit hij het vlak waarop hij werkt te verlengen. Hij timmert een extra latje bovenop het raamwerk van het doek, vult de ruimte tussen het extra latje en het raamwerk op, en schildert over het latje heen. Nu we dit knutselwerkje (met duidelijk zichtbaar de spijkers die van Gogh er eigenhandig heeft ingeslagen) met eigen ogen kunnen aanschouwen is de horizontale naad bovenaan het schilderij ineens opvallender dan ooit. Maar ineens is het mooi: er zit een goed verhaal achter.

Na het schilderen van de zonnebloemen voor Gauguin maakt Vincent nog een aantal mentaal zeer zware perioden door. Slechts twee jaar later, op 37-jarige leeftijd komt er een tragisch einde aan zijn leven.

De portretten door Isaac Israëls

Terwijl van Gogh tijdens zijn leven nauwelijks iets verkoopt, neemt de interesse voor zijn werk kort na zijn dood snel toe. De weduwe van zijn broer Theo, Jo van Gogh- Bongers doet er veel aan om het werk onder de aandacht te brengen. Eén van de laatste schilderijen die ze verkoopt is het schilderij met de gele achtergrond, waarop Gauguin oorspronkelijk zijn zinnen had gezet. Schilder Isaac Israëls is weg van het werk, maar mag het niet kopen. Wel mag hij het twee keer lenen. Hij gebruikt het dan als achtergrond voor een aantal vrouwenportretten, die ook in de tentoonstelling te zien zijn. Uiteindelijk verkoopt Jo van Gogh-Bongers het schilderij aan The National Gallery in Londen. 

Alweer zonnebloemen? Ja alweer! Ze blijven namelijk interessant!
Van Gogh en de Zonnebloemen
Tot en met 1 September 2019
Van Gogh Museum
Amsterdam

Hockney en Van Gogh in het van Goghmuseum

Als jij en ik nog op één oor liggen, springt ergens aan de Oostkust van Engeland een hoogbejaarde man zijn bed uit om aan de slag te gaan: het doek wacht en “het licht is om zes uur ’s morgens zo mooi”, zo vertelt kunstenaar David Hockney vorig jaar in een documentaire ter ere van zijn tachtigste verjaardag. Hockney schildert uren achtereen, iedere dag weer. Af en toe onderbreekt hij zijn artistieke activiteit voor het roken van een sigaret. Aan hoe slecht dat voor zijn lijf is wil hij niet denken, hij breekt zijn hoofd liever over kunst. Binnenkort vertrekt hij naar Frankrijk, om vanuit een nieuw perspectief, en met ander licht te kunnen werken. Eerder werkte hij jarenlang in Los Angeles. Hockney raakt niet uitgekeken en uit-geëxperimenteerd.   

Het is geen toeval dat er een tentoonstelling ontstond waarbinnen een link werd gelegd tussen de productieve David Hockney en Vincent van Gogh, die weliswaar pas op latere leeftijd ging schilderen, maar vervolgens het doek met vergelijkbare ijver en enthousiasme te lijf ging. Van Gogh was net zomin te stoppen, experimenteerde met net zoveel geestdrift, en was net als Hockney, continu op zoek naar de beste plek om te kunnen werken. Eerst was dat Nuenen, later Parijs, en tot slot het meer zuidelijk gelegen Arles. Tijdens het schilderen rookte hij pijp, waarvan destijds minder bekend was hoe ongezond dat was, maar zou van Gogh er weet van gehad hebben, had het hem net als Hockney waarschijnlijk geen bal kunnen schelen. Ook het leven van Vincent van Gogh draaide om kunst, en niets anders dan dat.  

Er zijn meer overeenkomsten: als van Gogh op 27-jarige leeftijd begint met schilderen, probeert hij zich aanvankelijk nog aan te passen aan de heersende academische traditie. Dit betekent dat hij in zijn werk gebruik maakt van lijnperspectief en realistische kleuren. In de loop der tijd laat hij steeds meer zijn gevoel spreken, en worden zijn schilderijen eerder een verbeelding van zijn innerlijke wereld, in plaats van een objectief venster op de werkelijkheid.  

Ook de klassiek opgeleide Hockney verbeeldt de wereld in eerste instantie volgens de regels die hij aangeleerd heeft gekregen, maar na verloop van tijd ontdekt hij dat er meer is. Hij ontworstelt zich aan het academische keurslijf en begint eindeloos te experimenteren met de mogelijkheden die zich dan ontpoppen: ruimte, kleur, standpunten en materiaal: Hockney keert alles binnenstebuiten. Dit leidt tot net zulk verrassend en verfrissend werk als dat van Vincent van Gogh: Hockney verveelt zich nooit en verveelt ons nooit.   

Het zal je niet verbazen dat een belangrijke inspiratiebron die Hockney ertoe bracht om los te breken uit zijn ‘tunnelvisie’ dan ook diezelfde van Gogh was waar hij ons aan doet denken. Aan het einde van de jaren zeventig verkeert hij enige tijd in een impasse. Na het bestuderen van de kleurrijke, met emotie doorspekte van Gogh-schilderijen, hervindt David Hockney zijn plezier in het creëren.   In het in de tentoonstellingscatalogus opgenomen interview zegt hij: “Van Gogh had een ongekend heldere blik. Je ziet in zijn schilderijen heel goed de ruimte die erin besloten ligt”.  

In de tentoonstelling is de vergelijking tussen van Gogh en Hockney heel goed zichtbaar. Door de werken van beide kunstenaars strategisch in dezelfde ruimte op te stellen, wordt in één oogopslag duidelijk hoezeer Hockney zich heeft laten inspireren. Net als van Gogh raakt hij niet uitgekeken op de natuur, die constant aan verandering onderhevig is. Vooral de lente maakt indruk: “Het is dan alsof de natuur een erectie heeft, en is overgoten met champagne”, zegt hij in de mini-documentaire die speciaal voor deze tentoonstelling werd gemaakt. Ook speciaal voor deze tentoonstelling, maakte fotografe Rineke Dijkstra een portret van David Hockney. Voor wie zijn 82 portretten van bekenden, poserend op een stoel kent (niet binnen deze tentoonstelling aanwezig), is het niet moeilijk de overeenkomst hiermee te zien.   

Er zijn niet alleen schilderijen te zien in het van Goghmuseum. Fascinerend is de installatie waarin een bos in vier seizoenen te zien is, opgedeeld in negen schermen. Hockney filmde het bos met negen camera’s in een grid geplaatst, waardoor we één beeld, lichtjes bewegend, vanuit negen standpunten kunnen bekijken. Het is lastig schriftelijk uit te leggen, je moet het zien. En voelen: ik werd er zelf een beetje zeeziek van.  

In de bovenzaal zijn prints van Hockney’s Ipad-tekeningen te zien. En een uitgeklapte reproductie van het laantje van Hobbema. De eindeloze productie van Hockney verveelt niet: steeds weer biedt hij een ander gezichtspunt. Steeds weer nodigt hij ons uit tot anders kijken. Hockney is, met zijn wijdse blik, op zijn beurt nu ontzettend inspirerend. Wie zelf graag tekent en schildert zal de handen na het bezoeken van deze tentoonstelling voelen jeuken.   Alvast warmlopen voor deze tentoonstelling kun je in minder dan dertig seconden, via onderstaand filmpje dat ik maakte.  

De eerder aangehaalde publicatie die bij deze tentoonstelling is verschenen zet zowel Vincent van Gogh en David Hockney in kunsthistorisch perspectief. Deze is te koop voor € 29,95 en zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar.

Hockney – van Gogh. The Joy of Nature. Tot en met 26 mei in het van Goghmuseum, Amsterdam.          

Tentoonstelling: Van Gogh & Japan in het Van Gogh Museum

Vanaf 23 maart is in Het Van Gogh Museum de tentoonstelling Van Gogh & Japan te zien. Nadat Saporo, Tokio, en Kyoto zijn aangedaan, is het nu tijd om neer te strijken in Amsterdam. 

Vincent van Gogh liet zich graag inspireren door andere kunstenaars. Leergierig als hij was bezocht hij met regelmaat musea en ateliers van collega’s. Aan zijn werk valt vaak af te lezen met wiens werk hij in contact was geweest. Zijn krachtige handschrift blijft ondanks alle invloeden steeds zichtbaar, ook wanneer hij zijn meest invloedrijke bron van inspiratie heeft aangeboord. 

Tijdens zijn verblijf in Parijs (1886-1888) kwam Vincent van Gogh in aanraking met de Japanse kleurenhoutsneden. Deze prenten werden in grote getale aangeboden in Europa. Hier heerste in de 19e eeuw namelijk een ware Japan-rage, en artikelen afkomstig uit Japan vonden gretig aftrek, onder andere bij kunstenaars. Wie het zich kon veroorloven schafte keramiek en lakwerk aan, wie minder te besteden had kon zich doorgaans wel de prenten veroorloven, die relatief goedkoop waren. Van Gogh schafte er 660 aan, met als onderwerpen onder andere dames in kimono, landschappen en Japanse acteurs.

Kort daarna werd een enorme invloed van de Japanse prentkunst op zijn werk zichtbaar. Zijn liefde voor Japan zou vanaf dat moment nooit meer verdwijnen.

Katsushika Hokusai, Onder de golf bij Kanagawa, 1829-1833
Katsushika Hokusai, Onder de golf bij Kanagawa, 1829-1833, Rijksmuseum, Amsterdam

In Van Gogh & Japan is te zien hoe de invloed van Japanse kunst op het werk van Vincent van Gogh in de loop der jaren steeds sterker werd. 

Axel Rüger, directeur Van Gogh Museum: “We proberen de bezoekers in deze tentoonstelling te laten kijken met de ogen van Vincent van Gogh. Ook zou het mooi zijn als het hen lukt om een beetje op Japans te leren kijken”.

Dat is wat ook Van Gogh graag wilde: op z’n Japans kijken. In de tentoonstelling hangt het werk van Van Gogh naast Japanse prenten, zodat goed is te zien op welke wijze hij zich liet inspireren. Zelf schreef hij hierover in een brief aan zijn broek Theo: “Ik benijd de Japanners om die enorme helderheid die alle dingen bij hen hebben. Hun werk is even gemakkelijk als ademhalen en zij maken een figuur in enkele trefzekere lijnen met hetzelfde gemak, alsof het even simpel is als het dichtknopen van je vest”.

Een van de favoriete prenten van Vincent van Gogh was de onderstaande crépon (een prent op stof) in felle kleuren. Temidden van bloeiende natuur is een aantal zorgeloze vrolijke dames afgebeeld. Dit is hoe Van Gogh Japan voor zich zag: exotisch en ongedwongen. Bovendien zag hij in de afgebeld dames meisjes met een vrije seksuele moraal. De afgebeelde kraanvogels stonden in Frankrijk voor prostitutie. Dat dat in Japan niet het geval was kwam niet in hem op. In zijn Courtisane (1887) kopieert hij deze kraanvogels dan ook in de omlijsting van de vrouw, waarmee hij zinspeelt op haar beroep. 

De Japanse kunst maakte Van Gogh gelukkig. Hij waardeerde de composities, grote kleurvlakken, details in de natuur, en de scherp omlijnde vormen. Vooral de helderheid van de Japanse vormgeving trok hem aan. Conservator Nienke Bakker: “Vincent van Gogh ging nadrukkelijke vormen en heldere kleuren schilderen, wat zijn werk naar een hoger plan tilde. Er ontstond een nieuw soort kunst”

In De Arlésienne (1888) is goed zichtbaar hoe Van Gogh gebruik heeft gemaakt van grote kleurvlakken heeft en de vormen heeft omlijnd met sterke contouren. 

Vincent van Gogh, De Arlésienne (Marie Ginoux), 1888
Vincent van Gogh, De Arlésienne (Marie Ginoux), 1888 The Metropolitan Museum of Art, New York, legaat van Sam A. Lewisohn, 1951

Een aantal Japans georiënteerde werken van Vincent Van Gogh, zoals zijn Brug in de regen, naar Hiroshe (1887) lijkt haast een één-op-één kopie van het origineel, maar dit moet slechts worden gezien als een oefening. Simpelweg kopiëren van wat hij op zijn Japanse prenten zag is nooit zijn artistieke intentie geweest. Van Gogh was in staat één enkel overheersend beeldelement in zich op te nemen en te vertalen naar iets nieuws. 

Brug in de regen, naar Hiroshe (1887).
Brug in de regen, naar Hiroshe (1887). Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Neem het schilderij La Crau met bloeiende perzikbomen (1889). In een lezing die ik in januari bezocht gaf Louis van Tilborgh, Sr. onderzoeker van het Vincent van Gogh Museum en medeconservator van de tentoonstelling aan: “Men heeft bekeken op welke plek Vincent van Gogh gezeten moet hebben om dit te kunnen schilderen en kwam erachter dat er daar geen plek is van waaruit hij een dergelijk hoog standpunt kon innemen”. Wat betreft standpunt vertoont het sterke overeenkomsten met Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, door Katsushika Hokusai. Vincent van Gogh kreeg het voor elkaar om, geïnspireerd door dit perspectief, zijn werkelijke uitzicht in zijn hoofd om te zetten. 

Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889
Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889, The Samuel Courtauld Trust, The Courtauld Gallery, London
Katsushika Hokusai, Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, 1831-1835
Katsushika Hokusai, Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, 1831-1835, Rijksmuseum, Amsterdam, aankoop uit het F.G. Waller-Fonds

Ondanks zijn enorme liefde voor Japan, bezocht Van Gogh het land nooit. Hij trok naar het zuiden van Frankrijk en vond in het plaatste Arles zijn eigen versie van Japan. De helderheid van het licht, de weidsheid van het landschap… Hij vond hier de focus om naar eigen zeggen “te werken als een Japanse kunstenaar”. Aan zijn broer Theo schrijft hij: “Ik ben ervan overtuigd dat mijn persoonlijkheid echt naar boven zal komen door een langduriger verblijf hier. Japanners schilderen snel, heel snel, als in een lichtflits. Omdat hun gevoelens simpelere en fijnzinniger zijn. Ik ben hier pas een paar maanden, maar – zeg eens, zou ik in Parijs deze boten binnen een uur tijd hebben kunnen schilderen?”.

Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888)
Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888). Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Ook uit bovenstaand brieffragment blijkt dat Van Gogh geen kopiist was. Hij wilde zich inleven in de werkwijze van de Japanse kunstenaar en wat daaruit voortkwam verwerken in zijn eigen kunst. Hij was immers een gevoelsmens, vatbaar voor emoties van anderen, en extreem bedreven in het visueel uiten van zijn innerlijke leefwereld. Niet voor niets zou hij later blijken hét voorbeeld te zijn voor de expressionisten van de twintigste eeuw. Nienke Bakker: “Vincent van Gogh wist de Japanse esthetiek in zijn werk te vertalen. Hij voelde een zielsverwantschap met Japanse kunstenaars, die Japanners van nu op hun beurt ook voelen met Van Gogh”. 

Het schilderij Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888) beschouwde Vincent van Gogh als één van zijn meest Japanse werken. 

Veel van het werk van van Gogh is in de loop der jaren in diverse collecties, verspreid over de hele wereld terechtgekomen. Dankzij de medewerking van hun eigenaren kon Van Gogh & Japan tot een zeldzame reünie worden. 

Een van de meest bijzondere bruiklenen is het Zelfportret uit het Fogg Art Museum, Harvard Art Museums, Cambridge, VS. Het leven als Japanse monnik zag Van Gogh als één van de hogere levensidealen en daarom beeldde hij zichzelf op die manier af. Hij schilderde dit schilderij in 1888 voor zijn goede vriend, de schilder Gauguin en stuurde het naar hem op. Wie goed naar het werk kijkt ziet dat onder de bovenste verflagen de zin ‘Pour mon ami Gauguin’ staat geschreven. Het werk is wordt in principe niet uitgeleend, maar voor deze tentoonstelling is een uitzondering gemaakt. 

Ook de aanwezigheid van het Zelfportret met verbonden oor (1889) is een unicum. Dit schilderij, dat in het bezit is van de Courtauld Gallery in Londen is sinds 1955 Engeland niet meer uit geweest. Vincent maakte dit schilderij net nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen. Hij was opgenomen geweest na het afsnijden van een deel van zijn oor. Op de achtergrond heeft hij een Japanse prent geschilderd. Ondanks zijn geestesziekte was zijn liefde voor de Japanse kunst onveranderd gebleven. 

Een aantal van de werken in de tentoonstelling is sinds de verkoop uit de familiecollectie nog nooit in Nederland te zien geweest sinds de verkoop uit familiecollectie, zoals de eerder genoemde La Crau met bloeiende perzikbomen (1889).

Van de 660 Japanse prenten die Vincent Van Gogh destijds kocht, maken er vandaag de dag nog zo’n 500 deel uit van de collectie van het Van Gogh Museum. Naast de tekeningen en schilderijen van Van Gogh staat een belangrijk deel van deze prenten tijdens deze tentoonstelling in de spotlights. Door deze temidden van zijn werk op te stellen, kan worden ervaren op welke manier hij zich liet inspireren. 

Loop na het bewonderen van het werk van Vincent van Gogh vooral even door naar de bovenste etage, alwaar een grote hoeveelheid Japanse prenten uit de collectie van het museum is te zien. 

De tentoonstelling Van Gogh & Japan is bijzonder, prachtig en leerzaam. Ze laat zien ons hoe groot de bewondering van Vincent van Gogh voor Japanse kunst was, en hoe belangrijk de Japanse invloed op zijn werk is geweest. Met de vele navolgers die Van Gogh op zijn beurt weer heeft gehad, kunnen we zelfs stellen dat Japanse prenten in brede zin een belangrijk stempel hebben gedrukt op de beeldende kunst van de 20e eeuw. 

Er worden veel bezoekers verwacht. Vooraf boeken via de website van Het Van Gogh Museum is aan te raden.

Bij de tentoonstelling is een bijzonder mooi geïllustreerde catalogus verschenen. Te koop voor € 29,95 (ISBN 978-94-6230-218-1). Zo kun je na afloop van je bezoek volop nagenieten.

Van Gogh & Japan
Tot en met 24 juni 2018
Van Gogh Museum
Museumplein 6
Amsterdam

Opening van ‘Van Gogh & Japan’ door Koning Willem Alexander (met video).

Op 22 maart jongstleden werd de tentoonstelling ‘Van Gogh & Japan’ officieel geopend door Koning Willem Alexander. Ooit cultureel bijgeschoold door kunsthistoricus en oud-directeur van Het Rijksmuseum, viel te verwachten dat hij niet slechts langs zou komen om een lintje door te knippen, maar dat hij oprechte interesse in de tentoonstelling zou tonen.

Aankomst bij het Van Gogh Museum.
Foto: Joëlle Snijders

De openingsplechtigheid bestond uit een aantal toespraken, een optreden van de in Japan uiterst populaire Wouter Hamel, een voorproefje van de Nederlandstalige opera Dejima en een traditioneel Japanse ceremonie waarbij door meerdere personen tegelijk, waaronder de Koning, lintjes werden doorgeknipt.

Overhandiging van de eerste tentoonstellingscatalogus.
Foto: Joëlle Snijders

Vervolgens kon van een afstand worden vastgelegd hoe Koning Willem Alexander en de ambassadeur van Japan een rondleiding kregen van directeur Alex Rüger. 

Over de achtergrond van het schilderij de Wiegster merkte Willem Alexander op dat dat “het schilderij met de Matisse-achtergrond” is. Onze Koning heeft goed opgelet bij meneer van Os. Matisse heeft zich inderdaad laten inspireren door het de decoratieve manier van Vincent van Gogh, die zich op zijn beurt weer liet inspireren door de Japanse prentkunst. 

Graag had ik meer meegekregen van de rondleiding en de reacties van ‘Willie’ natuurlijk. Maarja: media op afstand. Dat is ook de reden voor de wat wiebelige beelden, die voortkomen uit zo ver mogelijk inzoomen zonder statief. Excuses daarvoor. 

Veel plezier met het filmpje en mocht je het wat saai vinden: bedenk er dan vooral een ‘Lucky TV’ voice over bij. 

Later vandaag verschijnt mijn uitgebreide blog over de – ontzettend mooie en interessante – tentoonstelling.

Fotografie Joëlle Snijders - joellesnijders.nl

Nederlanders in Parijs

Een weekendje Parijs. Voor velen van ons is het vandaag de dag zo gewoon: zes uur met de auto, of drie uur met de Thalys! Zo’n reis is stukken comfortabeler dan die van de Nederlandse kunstenaar Johan Barthold Jongkind die aan het begin van de 19e eeuw de tocht naar Parijs maakt. Vijf dagen lang zit hij in een hobbelende koets om geradbraakt aan te komen in de stad van de belofte. De stad van de vooruitgang.   Het is 1846 als Johan Barthold Jongkind naar Parijs vertrekt. Een jaar eerder heeft hij de Franse schilder Eugène Isabey ontmoet bij de onthulling van een standbeeld van Willem van Oranje-Naussau. De Fransman nodigt hem uit als leerling in zijn atelier. Met behulp van een beurs, verstrekt door Koning Willem II, kan Jongkind deze droom waarmaken. Hij heeft het naar zijn zin in Parijs. Dankzij zijn open karakter maakt hij makkelijk contact en sluit hij vriendschap met onder andere Daubigny, Baudelaire, Rousseau en Corot. Na een periode waarin Jongkind vooral de kunst afkijkt van anderen, timmert hij al vrij snel aan de weg in Frankrijk. Hij wint diverse prijzen in de Salon, dé toonaangevende tentoonstelling in Parijs. Wie mee wil tellen, moet tot dit instituut worden toegelaten.   Aan zijn avontuur in Parijs lijkt een vroegtijdig einde te komen wanneer zijn beurs wordt ingetrokken. Korte tijd later keert hij, inclusief drankprobleem, terug naar Nederland.   

Johan-Barthold Jongkind (1819-1891). “Notre-Dame vue du quai de la Tournelle”. Huile sur toile, 1852. Musée des Beaux-Arts de la Ville de Paris, Petit Palais.

Dankzij een liefdadigheidsveiling, georganiseerd door zijn kunstenaarsvrienden, kan Jongkind terugkeren naar Parijs, waarna hij een zeer productieve periode doormaakt. Hij maakt kennis met een nieuwe generatie kunstenaars die hij op zijn beurt begeleidt: zo leert hij niemand minder dan Claude Monet goed te kijken naar het licht.    In de jaren zestig van de 19e eeuw zegt Monet hierover: “Jongkind vroeg me mijn schetsen te laten zien en nodigde me uit om met hem te gaan werken. Hij legde me uit waarom hij schilderde en werd mijn ware meester. Jongkind is verantwoordelijk voor de opvoeding van mijn ogen.”    Niet alleen Jongkind weet de weg naar Parijs te vinden. In de 19e eeuw reizen veel Nederlandse kunstenaars naar Parijs. Met een bruisende gemeenschap bestaande uit jonge kunstenaars, gerenommeerde opleidingen, de Salons waarin werk kan worden tentoongesteld en het Louvre met zijn prachtige collectie oude meesters is deze stad een Walhalla voor deze creatieve geesten. Er wordt onderling gediscussieerd, en ideeën over kunst worden uitgewisseld. Een aantal kunstenaars keert na een paar jaar weer terug naar Nederland en inspireert vervolgens de thuisblijvers.    In de tentoonstelling ‘Nederlanders in Parijs 1789-1914 bekijken we de Franse hoofdstad door de ogen van Nederlandse kunstenaars die op zoek naar inspiratie zuidwaarts reisden. Een prachtige collectie vertelt ons van wie zij leerden en wat de omgeving van Parijs met hen deed.    Verdeeld over drie etages kunnen bezoekers zich vergapen aan schilderijen en tekeningen van deze kunstenaars, die ieder een eigen gedeelte in de zalen hebben. Ernaast hangt werk van hun inspirators en/of navolgers. Op deze manier is per kunstenaar goed te zien op welke manier zij de kunst bij anderen hebben afgekeken, of hoe anderen de kunst bij hen afkeken: wat betreft onderwerp, manier van schilderen, stijl, sfeer, materiaal… of een combinatie van aspecten.   

    Een kunstenaar die waarschijnlijk niet zelf de keuze maakt om naar Parijs te vertrekken is Ary Scheffer. Het is 1811 en hij is zestien jaar oud, als zijn moeder met hem naar Parijs verhuist. Zijn carrière verloopt in sneltreinvaart. Aanvankelijk is hij tekenleraar van de kinderen van de hertog van Orleans, maar als de hertog koning wordt, krijgt Scheffer een vaste positie aan het hof. Hij sluit vriendschap met de Franse schilders Géricault en Delacroix. In de tentoonstelling is zijn werk naast dat van hen opgesteld en wordt direct duidelijk dat zij elkaars werk goed hebben bekeken. Zo is de dramatische manier van schilderen, met de hevige licht-donker-contrasten, bij alle drie de kunstenaars aanwezig.      Ik heb lang staan kijken naar het schilderij ‘Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius’. Net als vele anderen uit verleden en heden ben ik onder de indruk van het drama dat zich hier voltrekt: Het beeldt een verhaal uit ‘La Divina Comedia’ uit. In het oog springt de opvallende diagonaal, bestaande uit een in elkaar verstrengelde Francesca en Paola, drijvend op de stormen van de hel. Via links boven wordt mijn blik naar rechts onder geleid, langs de lange lokken en de billen van Francesca. Daar, aan de rechterkant, meer in het duister, vallen mij twee figuren in de achtergrond op. Het zijn de Romeinse dichter Vergilius, die wordt rondgeleid in de hel door Dante, de schrijver van ‘La Divina Comedia’. Beide mannen kijken peinzend: de voorste figuur fronst zijn voorhoofd, de achterste houdt zijn hand tegen zijn gezicht: alsof hij heel diep nadenkt.  

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Hamburger Kunsthalle

Francesca en Paolo bevinden zich in de tweede ring van de hel, de ring van de wellustigen. Zij zijn gestorven aan een verboden liefde. Francesca was gedwongen te trouwen met de wanstaltige Gianciotto. Zij was echter verliefd op de knappe Paolo, de jongere broer van Gianciotto. Op het moment dat zij toegeven aan hun passie, worden zij verrast door Gianciotto die ze met een zwaard doodsteekt. Op de borst van Paolo en op de rug van Francesca zijn inderdaad steekwonden te zien.

Dit schilderij wordt toegelaten tot de Salon en omdat het schilderij waanzinnig populair blijkt, maakt Scheffer nog negen vergelijkbare exemplaren.

Kees van Dongen vertrekt in 1899 naar Parijs. Inmiddels duurt het geen vijf dagen meer om daar aan te komen, maar slechts één. De reis verloopt ook een stuk comfortabeler: inmiddels rijdt er een trein. Hij gaat wonen in het Montmartre gebied, een gebied dat aanvankelijk nog vrij dorps is, maar zich aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelt tot uitgaansgebied. Van Dongen voelt zich enorm aangetrokken tot het uitgaansleven, wat op zijn schilderijen met prachtig uitgedoste vrouwen duidelijk te zien in.

Franse critici vinden zij werk te heftig. De heftige penseelstreken en de felle kleuren zijn hen te veel. Naast de bijna monumentale schilderijen van dames maakt hij ook kleine tekeningen op straat. Zelf zegt hij daarover: “Een krijt of inktkrabbel, eventjes een kleurtje erop en klaar is Kees”.  

Kees van Dongen, Hindoedanseres, ca. 1909-1910
Particuliere collectie (met dank aan Libbie Howie)

In 1909/1910 schildert Kees van Dongen de ‘Hindoedanseres’. Hij besteedt duidelijk meer aandacht aan de compositie, de manier waarop het figuur op het vlak is geplaatst , dan aan haar anatomie. De kronkelende vrouw is figuratief geschilderd, maar de vlakken die haar omringen lijken puur neergezet om haar lichaamshouding kracht bij te zetten: ze stellen verder niet veel voor. Of het moet een rookwolk zijn waarin zij al dansend ruimte heeft gemaakt voor haar gestalte, met onder haar rechterarm nog een flard. Hoe van Dongen het voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, maar een paar grove penseelstreken geven het glanzende materiaal van haar broek en haar sieraden weer. Het schilderij krijgt nog even wat meer dynamiek door de groene schaduwen op haar huid die hevig contrasteren met de rode achtergrond.

Naast Jongkind, Scheffer en van Dongen, komen nog vijf andere Nederlandse kunstenaars ruim aan bod binnen de tentoonstelling. Zo is een mooie metamorfose te zien binnen het werk van Piet Mondriaan. De schilderijen van vóór zijn verblijf in Parijs zijn figuratief. Wel is al te zien dat hij geneigd is tot vereenvoudiging van de vormen. Eenmaal in aanraking gekomen met het kubisme, wordt zijn werk steeds abstracter. Totdat zijn werk alleen nog maar uit de bekende vlakken en lijnen bestaat.

Er is aandacht voor George Hendrik Breitner, die zijn inspiratie vooral buiten op straat vond en een fascinatie had voor paarden. Verder had hij veel aandacht voor het werk van Degas. Door hiernaar te kijken leert hij de bekende balletdanseressen schilderen.Terug in Nederland brengt hij dit meerdere malen in de praktijk.

Natuurlijk biedt het Van Gogh Museum ruimte aan van Gogh, die uiteindelijk twee jaar in Parijs verblijft. Eerst moet hij niet veel hebben van het werk van de impressionisten, dat hij in Parijs veel tegenkomt, maar uiteindelijk gaat hij overstag. Zijn schilderijen, hier mede op geïnspireerd, stelt hij tentoon in café’s, in de hoop iets van zijn werk te verkopen. Helaas blijft dit zonder resultaat.

Ook Gerard van Spaendock komt aan bod, hofschilder en bekend om zijn bloemstillevens.

De liefhebbers van grafiek kunnen hun hart ophalen op de bovenste etage, waar een grote serie etsjes, met als onderwerp ‘landelijk Montmartre’ te zien is. Voor Eugène Delâtre vormde de heuvel een onuitputtelijke bron van inspiratie. Alsof hij het landelijke karakter ervan wilde vastleggen voordat het verdwenen zou zijn. Besteed op deze etage ook vooral even aandacht aan het kleine schilderijtje dat Vincent van Gogh kort na aankomst in Parijs op de Montmartre maakt.  

Bal du Moulin de la Galette. c. 1880-1890 Eugène Delâtre (1864-1938). Ets en roulette op zwart vergépapier, 22 cm x 30.5, Van Gogh Museum, Amsterdam.

Ik vermoed dat inmiddels duidelijk is dat er meer dan genoeg te bewonderen valt binnen deze expositie, maar mocht je je toch verder willen verdiepen in deze schilders, dan kun je terecht in het Dordrechts Museum, waar vanaf 29 oktober de tentoonstelling ‘Jongkind & vrienden’ is te zien, of bezoek de tentoonstelling ‘Nederlanders in Barbizon’ bij De Mesdag Collectie in Den Haag.

Ook is het zeer de moeite waard om de bijbehorende catalogus aan te schaffen. Deze telt 272 pagina’s en is rijk geïllustreerd. In het Nederlands én Engels verkrijgbaar via de museumshop en boekhandels. Prijs: 29,90, ISBN: 978 90 6868.

‘Nederlanders in Parijs’ in het Van Gogh Museum.
Tot en met 7 januari 2018