Zomertentoonstelling: Van Gogh en de Zonnebloemen

Wie kent ze niet: De Zonnebloemen van Vincent van Gogh? Het lijkt wellicht wat overbodig om een speciale tentoonstelling te wijden aan een thema dat al talloze keren in het middelpunt van de belangstelling heeft gestaan. Vrijwel iedereen heeft ze wel één of meerdere keren mogen bewonderen, al dan niet verplicht tijdens de museumlessen in groep acht. En ze zijn gewoon te zien binnen de vaste collectie!

Uiteraard besloten de mensen van het Van Gogh Museum niet zomaar tot het samenstellen van de zomertentoonstelling Van Gogh en de Zonnebloemen. De ondertitel luidt dan ook Een meesterwerk onderzocht

Vincent van Gogh heeft van kinds af aan een enorme liefde voor de natuur. Hij is veel buiten en als hij op 27-jarige leeftijd begint met schilderen zijn landschappen zijn favoriete onderwerp. Hij richt zich dan nog niet specifiek op bloemen, dat komt later.

Nadat Vincent zes jaar vooral in zijn geboorteplaats Nuenen heeft geschilderd besluit hij zijn geluk te beproeven in Parijs, op dat moment the place to be voor kunstenaars. Tijdens de tweede zomer die hij in de Franse hoofdstad doorbrengt ontdekt hij in de moestuinen van Montmartre de tournesols: de zonnebloemen. Ze zijn dan nog niet echt het hoofdonderwerp in zijn werk, maar ze spelen wel een belangrijke rol. 

Die rol voelt van het begin af aan positief. Vincent van Gogh beschrijft ze in zijn brieven dan ook als symbool van dankbaarheid. In Moestuin met zonnebloemlijkt een enorm exemplaar een oude dame in haar tuintje gezelschap te houden. Bijna beschermend buigt de reuzenbloem een beetje over haar heen. De vrouw wendt zich naar de bloem, alsof de twee een conversatie met elkaar aangaan.

n 1887 tekent hij het Schuurtje met zonnebloemen. In de tekening, in potlood pen en inkt zijn op de achtergrond de grauwe buitenwijken van Parijs te zien, bebouwd met fabrieken. De zonnebloemen die op de voorgrond tegen het schuurtje staan, geven bijna letterlijk licht: als zonnetjes die het grijs verdrijven.

‘Schuurtje met Zonnebloemen’, 1887

Er zou nog heel wat grijs te verdrijven zijn in het korte leven van Vincent, en misschien was hij de bloemen daarom wel zo dankbaar.

In 1888 is Vincent van Gogh moe van het drukke stadsleven en verhuist hij naar Arles, op het Franse platteland. Hij heeft inmiddels vrienden gemaakt onder een aantal succesvolle kunstenaars, zoals Henri de Toulouse Lautrec, Emile Bernard en Paul Gauguin. Laatstgenoemde nodigt hij uit om naar zijn atelier te komen, om vervolgens samen een kunstenaarskolonie te stichten.

Op de voorgrond: ‘Het gele Huis’, 1888

Nadat Vincent zijn uitnodiging naar Gauguin heeft verzonden, zet hij alles op alles om een goede indruk om hem te maken. In afwachting van zijn komst schildert hij er flink op los, en als zijn schildervriend arriveert hangt het gele huis waarin hij hem ontvangt vol nieuw werk, waaronder vier schilderijen van zonnebloemen. 

Hij krijgt het respect waar hij zo naar verlangt. Gauguin geeft aan een aantal schilderijen ‘echt mooi’ te vinden, en als tastbaar bewijs hiervan schildert hij een portret van Vincent van Gogh, waarop hij een vaas met zonnebloemen aan het schilderen is: hij erkent zijn vriend hiermee als kunstenaar. In deze verbeelding valt ook enige kritiek te bespeuren. Vincent schildert de bloemen na, hij werkt naar de waarneming. Gauguin was van mening dat schilderen naar de verbeelding, zoals hij zelf deed, een nog hoger goed was!

Op een kwade dag in december 1888 krijgen Vincent van Gogh en Paul Gauguin ruzie. Vincent raakt daarop in een psychose en snijdt een deel van zijn oor af. Gauguin vertrekt, en van Gogh wordt opgenomen in het ziekenhuis.

Als Vincent weer terug is in het gele huis vraagt hij Gauguin in een brief of ze nog wel vrienden zijn, waarop Gauguin hem geruststelt en direct vraagt om één van de mooiste zonnebloem-schilderijen: die met de gele achtergrond. Omdat dat wat hem betreft ‘typisch Vincent’ is, en hij dat graag dichtbij wil hebben. Vincent gaat niet direct in op dit enigszins opportunistische verzoek, maar overlegt eerst met zijn broer: kunsthandelaar Theo. Omdat Vincent moeilijk afstand kan doen van het gewenste schilderij schildert hij een nieuwe versie, die hij niet zomaar aan Gauguin cadeau doet, maar ruilt voor een ander schilderij.

Het nieuwe schilderij dat Paul Gauguin ontvangt, is het schilderij dat nu, bijna 130 jaar later, binnen deze tentoonstelling in het Van Gogh Museum centraal staat!

Een onderzoeksteam onder leiding van Ella Hendriks heeft het schilderij de afgelopen jaren onder de loep genomen om uit te zoeken op welke wijze Vincent van Gogh te werk is gegaan, en om vast te stellen wat er sinds die tijd aan het schilderij is veranderd. Een aantal restauraties uit het verleden heeft zijn sporen nagelaten. Bovendien zijn de lichtgevoelige pigmenten in de loop der jaren van kleur verschoten. Na het doen van een aantal verftests is de verlichting van het museum aangepast naar een minder sterkere lichtintensiteit.

Met speciale röntgenapparatuur is nagegaan wat voor verdere stappen ondernomen moeten worden om het werk zo goed mogelijk te conserveren. Dit is naast de kwaliteit van de pigmenten afhankelijk van de weefdichtheid van het doek waarop is geschilderd. Men weet inmiddels precies welke schilderijen van Vincent van Gogh op linnen van dezelfde rol zijn geschilderd!

Een belangrijke conclusie van het onderzoek duidt, dat de conditie van deze Zonnebloemen ‘stabiel maar kwetsbaar’ is. Er is geen reden tot grote zorgen, maar om verdere achteruitgang te voorkomen, is besloten dat het niet meer uitgeleend mag worden aan andere musea. Het schilderij blijft voortaan veilig thuis in Amsterdam.

In deze tentoonstelling is het niet alleen van de voorkant, maar ook van de achterkant te zien. Dat is om de volgende reden interessant:

Het extra latje van Vincent.

Wanneer Vincent bezig is met zijn schilderij, komt hij erachter dat de bovenkant van de bloemen bijna tot bovenaan het kader komen. Dit stemt hem niet tevreden. Blijkbaar ziet hij het niet zitten om de schildering dusdanig aan te passen dat er meer ruimte boven de bloemen ontstaat. Hierop besluit hij het vlak waarop hij werkt te verlengen. Hij timmert een extra latje bovenop het raamwerk van het doek, vult de ruimte tussen het extra latje en het raamwerk op, en schildert over het latje heen. Nu we dit knutselwerkje (met duidelijk zichtbaar de spijkers die van Gogh er eigenhandig heeft ingeslagen) met eigen ogen kunnen aanschouwen is de horizontale naad bovenaan het schilderij ineens opvallender dan ooit. Maar ineens is het mooi: er zit een goed verhaal achter.

Na het schilderen van de zonnebloemen voor Gauguin maakt Vincent nog een aantal mentaal zeer zware perioden door. Slechts twee jaar later, op 37-jarige leeftijd komt er een tragisch einde aan zijn leven.

De portretten door Isaac Israëls

Terwijl van Gogh tijdens zijn leven nauwelijks iets verkoopt, neemt de interesse voor zijn werk kort na zijn dood snel toe. De weduwe van zijn broer Theo, Jo van Gogh- Bongers doet er veel aan om het werk onder de aandacht te brengen. Eén van de laatste schilderijen die ze verkoopt is het schilderij met de gele achtergrond, waarop Gauguin oorspronkelijk zijn zinnen had gezet. Schilder Isaac Israëls is weg van het werk, maar mag het niet kopen. Wel mag hij het twee keer lenen. Hij gebruikt het dan als achtergrond voor een aantal vrouwenportretten, die ook in de tentoonstelling te zien zijn. Uiteindelijk verkoopt Jo van Gogh-Bongers het schilderij aan The National Gallery in Londen. 

Alweer zonnebloemen? Ja alweer! Ze blijven namelijk interessant!
Van Gogh en de Zonnebloemen
Tot en met 1 September 2019
Van Gogh Museum
Amsterdam

De Nieuwe Kerk toont World Press Photo 2019

Vandaag is het een grote dag voor het Cubaanse meisje Pura. Ze wordt vijftien jaar oud, en dat moment laten ze in Havana niet zomaar voorbij gaan. Al wekenlang zijn voorbereidingen getroffen voor dit belangrijke moment. De ‘quinceañera’ is het moment waarop een meisje vrouw wordt. Het is een overgangsritueel, met naast een groot feest vaak bijbehorende fotoshoots met professionele maquillage en diverse kledingwissels, maar één jurk is de belangrijkste en doet – vooral kwa aanschafprijs – niet onder voor een gemiddelde trouwjurk.  

Ook de jurk die Pura op haar verjaardag zou dragen moest perfect zijn. En dat is hij: als Pura hem eenmaal aan heeft kan ze zich nauwelijks meer bewegen, maar ze ziet eruit als een plaatje. Er is een oldtimer geregeld waar Pura bovenop kan zitten en kan worden rondgereden door de wijk. Tijdens die showrit wordt Pura toegejuicht door de hele wijk. Iedereen uit de buurt heeft toegeleefd naar deze dag. Iedereen heeft zich ook grote zorgen gemaakt toen het een paar jaar geleden slecht ging met Pura: ze had een hersentumor en moest stoppen met haar grote passie turnen. De dokters zeiden dat ze niet ouder zou worden dan dertien jaar. En kijk haar nu eens: daar bovenop die auto, als stralend middenpunt van de gemeenschap! Wie had dat durven denken!   Ik begin mijn blog over World Press Photo met een positief verhaal. Ze zijn er meer op de belangrijkste fototentoonstelling van het jaar, maar zware kost heeft de boventoon. Terecht: want er zijn zoveel schrijnende situaties waar aandacht voor gevraagd moet worden, en met een treffende foto lukt dat misschien nog wel meer dan met bewegend beeld.   

“De foto’s zijn dit jaar groter dan in voorgaande jaren.”, vertelt Cathelijne Broers, directrice van De Nieuwe Kerk. “Hierdoor wordt je als aanschouwer echt in het beeld getrokken.”. De foto’s lijken inderdaad indrukwekkender te zijn dan ooit. Ze komen op dit formaat, en afgedrukt in perfecte kleuren, schitterend tot hun recht.   Wat langer kijken naar een foto loont. Zo valt in de feestelijke Cubaanse foto gemaakt door Diana Markosian – winnaar in de categorie ‘hedendaagse kwesties’ – pas in latere instantie een jong meisje in het publiek op. Misschien is ze negen jaar oud. In vergelijking met de jarige Pura heeft ze maar weinig om het lijf: Een roze korte broek, waar haar buikje overheen bolt, en een blauw topje, dat haar beginnende borstjes maar nauwelijks bedekt. Ze lijkt glimlachend weg te dromen… Op een dag zal zij net zo’n mooie jurk dragen als Pura en zal de buurt voor haar juichen.  

Op de foto van Forough Alaei, die eerste prijs in de categorie ‘sport’ heeft gewonnen lijkt in eerste instantie een gewone groep voetbalsupporters te zien. Pas wanneer je je ogen goed de kost geeft, zie je dat één van de supporters een vrouw is, verkleed als man. In Iran worden vrouwen maar een enkele keer toegelaten tot het stadion. Wie toch graag een wedstrijd wil bijwonen, moet creatief zijn!  

De winnende World Press Photo is dit jaar gemaakt door John Moore. In zijn foto worden we meegenomen in een hartverscheurend tafereel. Tot voor even heeft een klein meisje zich geborgen gewaand, veilig in de armen van haar moeder. Dan wordt moeder staande gehouden voor visitatie en moet ze haar dochtertje loslaten. Daar staat het kind dan: in de donkere nacht, hongerig en doodmoe van een lange reis. Een vreemde man raakt haar moeder aan. Ze begrijpt niets van wat er allemaal gebeurt. Een ding weet ze wel: dit is helemaal niet leuk. Wat doe je dan als kleine uk? Je zet het op een brullen. Geef haar eens ongelijk.   

Moore: “Het ging allemaal heel snel. Op het moment dat ik deze foto nam, wist ik niet hoe het verder zou gaan met de kleine Yanela en haar moeder. Natuurlijk ging gezien het ‘zero tolerance’ beleid van Trump de mogelijkheid dat ze bruut van elkaar waren gescheiden, door mijn hoofd.”. Nadat de foto ‘viral’ ging, werd door de Amerikaanse overheid. gegarandeerd dat dat Yanela en haar moeder niet was overkomen. Ondanks dat was de verontwaardiging onder het publiek zo groot, dat het beleid werd aangepast: Moeders en kinderen werden niet langer uit elkaar gehaald.   In de categorie portretten maakt het zelfportret van de Russische Alyona Kochetkova veel indruk op mij. We zien Alyona op de rug, achter een bord soep. Alyona lijdt op het moment dat ze het portret neemt aan kanker, en in het bord bietensoep (borscht) dat voor haar neus staat heeft ze totaal geen trek. Het bord rode soep is verhalend en symbolisch tegelijk. Kochetkova laat de kleur rood vaak terugkomen in haar fotoserie over de periode waarin ze ziek was. “Rood staat voor de angst die ik voelde, de kleur van de chemovloeistof en voor het leven.”  

World Press Interactive van het jaar is het verhaal van Julia, Wilmer en Izerman die opgroeien op de Marshalleilanden. Wetenschappers verwachten dat de eilanden door de opwarming van de aarde nog tijdens het leven van deze kinderen onbewoonbaar zullen worden. De multimedia-installatie toont fragmenten uit het leven van de drie kinderen, tegen de achtergrond van een schitterende plek op aarde. Ondanks het besef van de dreiging die hen boven het hoofd hangt is er plek voor jeugdige onbevangenheid en hoop op een mooie toekomst.   

Sommige foto’s zijn prachtig, maar blijken ondanks dat een aangrijpend verhaal te vertellen. De kleurenpracht in de winnende natuurfoto van de Hongaarse Bencé Máté, is in werkelijkheid een groep levende kikkers waarvan de pootjes zijn afgesneden om als delicatesse te worden verkocht en de schitterend uitgedoste dame op de milieufoto van Brent Stirton draagt camouflagekleding. Ze maakt deel uit van een vrouwelijke anti-stropersgroep in Zimbabwe en strijdt met gevaar voor eigen leven voor natuurbehoud.  

Aan het einde van de tentoonstelling kunnen bezoekers stemmen op de ‘foto van de dag’. Voor mij werd dat de foto van deze dappere strijdster waarin moed, kracht en schoonheid samen komen.    De foto’s op de World Press tentoonstelling zijn stuk voor stuk kunstwerken. Laat je even meeslepen in een andere wereld dan de jouwe. Open je ogen voor wat speelt bij anderen, wat aandacht behoeft en oproept tot actie. Geniet van de schoonheid, maar vraag je ook af: “Wat kan ik betekenen?”  

World Press Photo is tot en met 7 juli te zien in de Nieuwe Kerk in Amsterdam

Fashion Statements in Het Amsterdam Museum

Wel of niet Rokjesdag, Dress Down Friday, De Hoedenparade op Prinsjesdag… Het zijn fenomenen die veel zeggen over het belang van kleding in onze hedendaagse maatschappij. Met kleding kun je laten zien wie je bent, uitdrukken hoe je je voelt. Een statement maken!   In de tentoonstelling Fashion Statements in het Amsterdam Museum laten modekunstenaars Ninamounah, Patta, Marga Weimans, Bas Kosters, Art Comes First en Karim Adduchi zien wat zij willen uitdragen met hun ontwerpen. Verdeeld over vijf ruimtes worden hun creaties, gerelateerd aan historische kostuums uit de collectie van het Amsterdam Museum, getoond.   Ik ben niet heel erg goed thuis in de modewereld, de tentoonstelling is voor mij dan ook vooral een ontdekkingstocht, en tijdens de preview hang ik aan de lippen van conservator Judith van Amelsvoort.  

In een tijd waarin onze kasten uitpuilen van fast-fashion is het nauwelijks voor te stellen hoeveel werk men in de 18e en 19e eeuw had aan het maken van een kledingstuk. Stoffen werden – draad voor draad of paardenhaar voor paardenhaar – geweven. Vervolgens werden de stoffen onderdelen grotendeels zonder het gemak van een naaimachine, stevig in elkaar gezet. Pas in 1846 vond Elias Howe de naaimachine uit, maar deze werd toen nog niet volop gebruikt. Veel kleermakers zagen de machine als bedreiging voor de werkgelegenheid. De baleinen, een soort harde draden afkomstig uit de bek van de baleinwalvis, gaven stevigheid aan korsetten en hoepeljurken. Door de baleinen te verhitten met water, konden ze in de gewenste vorm worden geperst. Tegenwoordig worden in de mode nog steeds baleinen gebruikt, maar niet meer ten koste van walvissen. Men maakt ze nu van kunststof.   

Ontwerpster Ninamounah Langestraat geeft met haar collectie antwoord op de korsetten waarin vrouwen zich jarenlang snoerden om aan het heersende schoonheidsideaal – een wespentaille – te voldoen. In de zaal waarin zij exposeert, kunnen 200-jaar oude korsetten worden bewonderd en kan het publiek ook zélf een korset aantrekken, om aan den lijve te ondervinden hoe dat voelt. Ongeveer net zo beklemmend als hedendaags corrigerend ondergoed, kan ik inmiddels zeggen. Het Amsterdam Museum toont drie stukken uit Ninamounah’s ‘Evolve Around Me’, een collectie waarbinnen de menselijke dominantie over andere dieren centraal staat. Een situatie zoals die door de evolutie is ontstaan. Met het ‘catsuit-corset’ als knipoog naar de ouderwetse korsetten lijkt deze ontwerpster ons te willen tonen, dat mensen elkaar ook domineren. Of mensen zichzelf: waarom zou je jezelf anders in zo’n strak pakkie willen hijsen? Nee, dan liever de soepel vallende jurk met open bilpartij: lekker luchtig!   

Wil je toch ervaren hoe strak zo’n korset nou zit? Dat kan: Er is een aantal replica’s beschikbaar waarmee je je kunt uitleven: wel handig om assistentie mee te nemen. Ondergetekende werd overigens geholpen door een echte ondermode-expert! Voor de gelegenheid was Dirk-Jan List aanwezig. List is kostuumverzamelaar en op dit moment bezig met een promotie op het gebied van silhouet bepalende onderkleding.   

De extravagante Bas Kosters staat bekend om zijn kleurrijke ontwerpen en bijzondere motieven. Vaak vol humor, maar wél met een boodschap. Zijn serie ‘Permanent State of Confusion’ is vrijwel helemaal samengesteld uit hergebruikt materiaal. Een statement tegen de huidige consumptiemaatschappij.   

De duurzaamheid van Kosters is vergelijkbaar met die uit de achttiende eeuw. Gedragen Japonnen bleven vaak voor lange tijd in de familie en werden voor de volgende generatie vermaakt om te voldoen aan de nieuwe mode. Bijzondere motieven waren er in die tijd ook al: kijk maar eens naar het prachtige handgeschilderd patroon op de jurk hieronder.  

Van Karim Adduchi is een aantal ontwerpen uit zijn afstudeercollectie ‘She knows why the caged bird sings’ te zien. De kostuums, grotendeels bestaande uit kleurrijke handgemaakte matten ogen misschien kwetsbaar, maar zijn oersterk. Net als de Berberse vrouw, die hij met dit werk eert.   

Adduchi legt in ‘Fashion Statement’ een link met de ‘robe à la Française’, uit de achttiende eeuw. Deze klassieke japon benadrukt het destijds geldende schoonheidsideaal: een smalle taille en brede heupen. En als ik zeg breed, dan bedoel ik dusdanig breed, dat je bij mij thuis een kwartslag zou moeten draaien om door de deur te passen! Ook de ontwerpen van Adduchi zijn omvangrijk: de vrouw die binnen zijn werk centraal staat mag zeker gezien worden!  

Sommige schoenen zijn te duur en te exclusief om zomaar af te dragen… Edson Sabajo en Guillaume Schmidt van ‘Patta’ weten er alles van. Hun sneakers zijn vaak zo bijzonder, dat ze alleen als verzamelexemplaar worden aangeschaft. Er wordt misschien nog wel voorzichtiger mee omgesprongen dan met de zijden balschoentjes uit de negentiende eeuw, die alleen binnen werden gedragen.   

Tegenwoordig is zwart waarschijnlijk de meest gedragen kleur. Dit is niet altijd zo geweest. In de negentiende eeuw was zwart alleen voor de elite, voor geestelijken, bediendes, medici of voor mensen die in de rouw waren. Altijd al in verschillende tinten: afhankelijk van ondergrond en soort verfstof.   

Voor de ontwerpers van ‘Art comes First’ staat zwart voor de liefde. Liefde voor zwarte cultuur, zwarte muziek, zwarte mensen… Ze reizen graag en veel, en laten zich in hun ambachtelijke ontwerpen inspireren door een diversiteit aan culturen die zij tegenkomen. De monochrome* ontwerpen van ‘Art comes First’ bewijzen dat zwarte kleding niet saai hoeft te zijn.  *eenkleurige   Op mij maakt het monumentale werk van Marga Weimans de meeste indruk. Terwijl de dames uit de gegoede burgerij heupwiegend in hun mooie jurken rondparadeerden, werd de katoen voor hun kledingstukken verbouwd door slaven. Met bloed, zweet en tranen. Dat is dan ook de titel van haar collectie die ons de donkere kant van de mode uit de achttiende en negentiende eeuw laat zien.  

De jurken van Weimans zijn vaak ware sculpturen, waarvan je je nauwelijks kunt voorstellen dat een model ze op de catwalk heeft kunnen dragen. Ze maakt gebruik van stoffen, maar ook van tin, metalen en pur-schuim. Tijdens de ontwerpfase worden niet alleen schetsen gemaakt, maar soms ook maquettes! Niet alleen de mooie kant van fashion wordt door Weimans getoond, maar ook de keiharde tragische keerzijde van alle pracht en praal wordt getoond.   

Ontsnap aan de eenheidsworst van alle mega-modeketens in de Kalverstraat, en duik het steegje richting Het Amsterdam Museum in voor deze bijzondere tentoonstelling!   Fashion Statements Mode en identiteit, toen en nu. Tot en met 8 September 2019 Amsterdam Museum

PS: Eerder bezocht ik in Het Amsterdam Museum de tentoonstelling '1001 vrouwen uit de 20e eeuw'

Hockney en Van Gogh in het van Goghmuseum

Als jij en ik nog op één oor liggen, springt ergens aan de Oostkust van Engeland een hoogbejaarde man zijn bed uit om aan de slag te gaan: het doek wacht en “het licht is om zes uur ’s morgens zo mooi”, zo vertelt kunstenaar David Hockney vorig jaar in een documentaire ter ere van zijn tachtigste verjaardag. Hockney schildert uren achtereen, iedere dag weer. Af en toe onderbreekt hij zijn artistieke activiteit voor het roken van een sigaret. Aan hoe slecht dat voor zijn lijf is wil hij niet denken, hij breekt zijn hoofd liever over kunst. Binnenkort vertrekt hij naar Frankrijk, om vanuit een nieuw perspectief, en met ander licht te kunnen werken. Eerder werkte hij jarenlang in Los Angeles. Hockney raakt niet uitgekeken en uit-geëxperimenteerd.   

Het is geen toeval dat er een tentoonstelling ontstond waarbinnen een link werd gelegd tussen de productieve David Hockney en Vincent van Gogh, die weliswaar pas op latere leeftijd ging schilderen, maar vervolgens het doek met vergelijkbare ijver en enthousiasme te lijf ging. Van Gogh was net zomin te stoppen, experimenteerde met net zoveel geestdrift, en was net als Hockney, continu op zoek naar de beste plek om te kunnen werken. Eerst was dat Nuenen, later Parijs, en tot slot het meer zuidelijk gelegen Arles. Tijdens het schilderen rookte hij pijp, waarvan destijds minder bekend was hoe ongezond dat was, maar zou van Gogh er weet van gehad hebben, had het hem net als Hockney waarschijnlijk geen bal kunnen schelen. Ook het leven van Vincent van Gogh draaide om kunst, en niets anders dan dat.  

Er zijn meer overeenkomsten: als van Gogh op 27-jarige leeftijd begint met schilderen, probeert hij zich aanvankelijk nog aan te passen aan de heersende academische traditie. Dit betekent dat hij in zijn werk gebruik maakt van lijnperspectief en realistische kleuren. In de loop der tijd laat hij steeds meer zijn gevoel spreken, en worden zijn schilderijen eerder een verbeelding van zijn innerlijke wereld, in plaats van een objectief venster op de werkelijkheid.  

Ook de klassiek opgeleide Hockney verbeeldt de wereld in eerste instantie volgens de regels die hij aangeleerd heeft gekregen, maar na verloop van tijd ontdekt hij dat er meer is. Hij ontworstelt zich aan het academische keurslijf en begint eindeloos te experimenteren met de mogelijkheden die zich dan ontpoppen: ruimte, kleur, standpunten en materiaal: Hockney keert alles binnenstebuiten. Dit leidt tot net zulk verrassend en verfrissend werk als dat van Vincent van Gogh: Hockney verveelt zich nooit en verveelt ons nooit.   

Het zal je niet verbazen dat een belangrijke inspiratiebron die Hockney ertoe bracht om los te breken uit zijn ‘tunnelvisie’ dan ook diezelfde van Gogh was waar hij ons aan doet denken. Aan het einde van de jaren zeventig verkeert hij enige tijd in een impasse. Na het bestuderen van de kleurrijke, met emotie doorspekte van Gogh-schilderijen, hervindt David Hockney zijn plezier in het creëren.   In het in de tentoonstellingscatalogus opgenomen interview zegt hij: “Van Gogh had een ongekend heldere blik. Je ziet in zijn schilderijen heel goed de ruimte die erin besloten ligt”.  

In de tentoonstelling is de vergelijking tussen van Gogh en Hockney heel goed zichtbaar. Door de werken van beide kunstenaars strategisch in dezelfde ruimte op te stellen, wordt in één oogopslag duidelijk hoezeer Hockney zich heeft laten inspireren. Net als van Gogh raakt hij niet uitgekeken op de natuur, die constant aan verandering onderhevig is. Vooral de lente maakt indruk: “Het is dan alsof de natuur een erectie heeft, en is overgoten met champagne”, zegt hij in de mini-documentaire die speciaal voor deze tentoonstelling werd gemaakt. Ook speciaal voor deze tentoonstelling, maakte fotografe Rineke Dijkstra een portret van David Hockney. Voor wie zijn 82 portretten van bekenden, poserend op een stoel kent (niet binnen deze tentoonstelling aanwezig), is het niet moeilijk de overeenkomst hiermee te zien.   

Er zijn niet alleen schilderijen te zien in het van Goghmuseum. Fascinerend is de installatie waarin een bos in vier seizoenen te zien is, opgedeeld in negen schermen. Hockney filmde het bos met negen camera’s in een grid geplaatst, waardoor we één beeld, lichtjes bewegend, vanuit negen standpunten kunnen bekijken. Het is lastig schriftelijk uit te leggen, je moet het zien. En voelen: ik werd er zelf een beetje zeeziek van.  

In de bovenzaal zijn prints van Hockney’s Ipad-tekeningen te zien. En een uitgeklapte reproductie van het laantje van Hobbema. De eindeloze productie van Hockney verveelt niet: steeds weer biedt hij een ander gezichtspunt. Steeds weer nodigt hij ons uit tot anders kijken. Hockney is, met zijn wijdse blik, op zijn beurt nu ontzettend inspirerend. Wie zelf graag tekent en schildert zal de handen na het bezoeken van deze tentoonstelling voelen jeuken.   Alvast warmlopen voor deze tentoonstelling kun je in minder dan dertig seconden, via onderstaand filmpje dat ik maakte.  

De eerder aangehaalde publicatie die bij deze tentoonstelling is verschenen zet zowel Vincent van Gogh en David Hockney in kunsthistorisch perspectief. Deze is te koop voor € 29,95 en zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar.

Hockney – van Gogh. The Joy of Nature. Tot en met 26 mei in het van Goghmuseum, Amsterdam.          

Gaudí en de Amsterdamse School

In 1988, tijdens de Barcelona-reis met VWO 4, bezocht ik de Sagrada Familia voor het eerst. Een vreemde gewaarwording. De plek waar later het middenschip van de basiliek zou komen was nog onoverdekt en er stond een joekel van een hijskraan, terwijl één van de slakkenhuisvormige torens al beklommen kon worden!

Bijna dertig jaar later was ik er weer. Het gebouw was nog niet helemaal voltooid, maar inmiddels wel overdekt en indrukwekkend mooi gedecoreerd.

Antoni Gaudí (1852-1926) kreeg in 1883 de opdracht om de bouw van een basiliek die toen reeds onder prille constructie was, voort te zetten. Francisco de Paula del Villar die de bouw was begonnen had ruzie gekregen met de opdrachtgever, waarna hun wegen zich scheidden. Na het voltooien van de crypte, in neo-gotische stijl, besloot Gaudí het helemaal anders te gaan doen. Geïnspireerd door vormen uit de natuur en niet verstoken van ambitie ontwikkelde hij een aantal maquettes die uitgangspunt moesten zijn voor zijn levenswerk: een enorm bouwwerk, opgedragen aan de ‘Heilige Familie’: de Sagrada Familia. Hij hoopte deze kerk aanvankelijk binnen tien jaar af te hebben.

Naast de Sagrada Familia ontwierp Gaudí andere opvallende bouwwerken in Barcelona, zoals de Casa Mila, de Casa Batlló en Park Güell. De stijl waarin hij werkte werd Catalaans Modernisme genoemd.

In Museum Het Schip is momenteel een tentoonstelling te zien waarin Antoni Gaudí de hoofdrol speelt. Niet omdat de architecten van de Amsterdamse School nauw met hem hebben samengewerkt of omdat zij zich door elkaar lieten inspireren, maar omdat zij tegelijkertijd hard werkten om hun stad mooier te maken. Zowel de architecten van de Amsterdamse School als Gaudí lieten zich daarbij inspireren door ambachtelijkheid en de natuur, maar maakten ook graag gebruik van de nieuwste technologie. Ze deelden onafhankelijk van elkaar op hetzelfde moment hetzelfde gedachtengoed! Gaudí mag vooral bekend zijn vanwege zijn fraaie woningen voor de meer welgestelden, één van zijn eerste grote projecten betrof een samenwerking met de arbeiderscooperatie La Obrera Mataronense in Mataro, een industriestad vlakbij Barcelona. Hij voelde zich zeer betrokken bij dit project waarbinnen onder andere woonhuizen, een bibliotheek en een schoolgebouw gerealiseerd zouden worden. Helaas zorgde een crisis in de textielsector ervoor dat het project voortijdig gestaakt diende te worden. Zijn aandacht voor de maatschappelijke situatie van de arbeidersklasse vormen een ander belangrijke overeenkomst met de idealistische architecten van de Amsterdamse School, die net als Gaudí betere leefomstandigheden voor de arbeidersklasse wilden realiseren.

Op de bovenste etage van ‘Het Schip’ is het Barcelonese erfgoed te bewonderen. Het meest in het oog springen de schitterende witte maquettes. Als eerste het sprookjesachtige Casa Batlló, waaraan werkelijk alles golvend lijkt te zijn. De voorgevel van dit huizencomplex is bekleed met indrukwekkend mozaïekwerk en doet denken aan schubben. De zuilen lijken op de poten van een dinosaurus en het dakterras heeft de vorm van de rug van een draak, gemaakt met kleurige stenen. Het centrale thema van het gebouw is dan ook het verhaal van de drakendoder Sint-Joris.

Indrukwekkend is ook de maquette van het als zomerhuis bestemde Casa Vicens, tussen 1883 en 1889 gebouwd in opdracht van een welgestelde tegelfabrikant. Gaudí liet zich bij het ontwerpen zichtbaar inspireren door Moorse bouwwerken, wat onder andere zichtbaar wordt in de bogengalerij en de ranke torentjes.

Leuk detail aan de Casa Vicens zijn de tegels waarmee de facade van de eerste twee verdiepingen bekleed is. Hierop prijken gele bloemen – afrikaantjes – waarmee het bouwterrein voor aanvang van het bouwen bezaaid waren. Deze moesten wijken voor het huis, maar werden als eerbetoon aan de verdwenen natuur verwerkt in de decoratie. Een aantal van deze tegels is in de tentoonstelling aanwezig, evenals een ijzeren palmblad, onderdeel van het hek van Casa Vicens.

Geglazuurde dakpannen, deuren met schitterend houtsnijwerk, prachtig vormgegeven luchtschachten en schoorstenen. Je kunt het zo gek niet bedenken of het is in deze tentoonstelling aanwezig. En natuurlijk ontbreekt een maquette van de Sagrada Familia niet.Op de muren prijken quotes van Antoni Gaudí: ‘Wie de wetten van de natuur gebruikt om zijn gebouwen te ondersteunen, werkt samen met de schepper.’ en ‘Niets is kunst dat niet uit de natuur komt’.

Echt duidelijk wordt het vergelijk met architectuur van de Amsterdamse School pas als je ook de vaste tentoonstelling op de eerste etage bezoekt: ook voor wie bekend is met deze bouwstijl is het heel aardig de geschiedenis – rijk geïllustreerd door objecten, foto’s, affiches en filmpjes – nog eens door te nemen. Bovendien wordt er van dinsdag tot en met zondag op ieder heel uur een rondleiding gegeven (inbegrepen in de toegangsprijs), die het publiek ook op plekken laat komen die anders niet toegankelijk zijn. Denk aan het oude postkantoor en de modelwoning, volledig vormgegeven en ingericht in de stijl van de Amsterdamse School.Bezoek je de tentoonstelling Gaudí en de Amsterdamse School met kinderen? Sla dan vooral de spannende animatie niet over waarin de draak, verscholen in Casa Battló, tot leven komt en bezoek ook de ruimte waarin je je met magnetische gekleurde steentjes je eigen mozaïek kunt maken (deze volwassene was er ook niet weg te slaan!).De bouw van de Sagrada Familia zal naar verluid nog nu nog acht jaar in beslag nemen. Als alles volgens de huidige planning verloopt, zal het in 2026 – precies honderd jaar na het overlijden van Gaudí – eindelijk voltooid zijn.

De tentoonstelling in Museum Het Schip duurt tot en met 31 maart 2019.Amsterdamse School Museum Het Schip
Oostzaanstraat 45
1013 WG Amsterdam

Het nieuwe Rembrandtjaar: 2019

Weinigen schoppen het zo ver dat alleen het noemen van hun voornaam voldoende is om te weten over wie we het hebben. Kunstschilder Rembrandt van Rijn (1606 – 1669) kreeg het voor elkaar. Over de hele wereld staat de naam ‘Rembrandt’ voor dé legende uit de Nederlandse kunstgeschiedenis.

In 2019 is het 350 jaar geleden dat Rembrandt van Rijn overleed. Reden om zijn werk en zijn invloed op de internationale schilderkunst te eren. Het hele jaar zullen in onder andere Den Haag, Leiden, Leeuwarden en Amsterdam activiteiten worden georganiseerd om het leven van Rembrandt te vieren.

In 2006 was de aanleiding van een eerder Rembrandtjaar het feit dat Rembrandt 400 jaar daarvoor werd geboren. Dat mocht gevierd worden! In het Rembrandtjaar 2019 zal de nadruk liggen op de manier waarop hij de schilderkunst veranderde en anderen inspireerde, waardoor zijn gedachtengoed tot op de dag van vandaag voortleeft.

In diverse musea zullen tentoonstellingen worden georganiseerd. En denk nou niet dat als je één van die tentoonstellingen hebt gezien dat je ze allemaal hebt gezien. Ieder museum zal zijn eigen spannende hoofdstuk uit het levensverhaal van Rembrandt vertellen. Voor het volgende kun je terecht op een andere locatie.

Er valt namelijk nogal wat over Rembrandt van Rijn te vertellen. Al vanaf het begin van zijn schilderscarrière wordt hij opgemerkt in de hogere kringen, en binnen de kortste keren is hij een van de populairste kunstenaars van zijn tijd. Medekunstenaars zijn diep onder de indruk van hem, en alle rijkelui willen zich door hem laten portretteren (de armelui waarschijnlijk ook wel, maar die kunnen het niet betalen).

Rembrandt leefde in de Gouden Eeuw. Maar wat was dat nu eigenlijk voor tijd? En wat voor mensen waren degenen die zijn werk kochten?

In het Fries Museum kun je al voordat het Rembrandtjaar echt van start gaat terecht om meer te weten te komen over Rembrandt en zijn tijd. (Vanaf 24 november tot en met 17 maart 2019) vormt Rembrandt en Saskia: Liefde in de Gouden Eeuw een prelude op het themajaar. Met Rembrandt en Saskia als uitgangspunt wordt getoond hoe het eraan toeging in een societyhuwelijk van de zeventiende eeuw. Huwelijksportretten, schetsen en persoonlijke voorwerpen laten zien hoe lief en leed werd gedeeld.

Ter gelegenheid van deze tentoonstelling keert een van de meest persoonlijke meesterwerken van Rembrandt van Rijn, Saskia en profil in kostbaar kostuum voor het eerst in ruim 250 jaar terug naar Nederland. Rembrandt voltooide dit portret kort na de dood van zijn vrouw in 1642.

Wie waren er nog meer belangrijk in het leven van Rembrandt? Bij wie kon hij terecht in tijden van nood? Wie waren zijn vrienden?

Dat ontdek je in Museum Het Rembrandthuis, tijdens de tentoonstelling Rembrandt’s Social Network (1 februari 2019 – 19 mei 2019. Hier komt uiteraard zijn jeugdvriend en medeschilder Jan Lievens voorbij, met wie hij in zijn jonge jaren een atelier deelde in Leiden. Ook is er aandacht voor zijn vriendschap met burgemeester Jan Six. En met apotheker Abraham Francen, die Rembrandt in zijn moeilijke laatste fase van zijn leven regelmatig bijstond op financiëel en juridische gebied.

Meer aandacht voor bevriende kunstenaars van Rembrandt is er in de tentoonstelling Jonge Rembrandt 1624 – 1634 (3 november 2019 – 9 februari 2020) in Museum de Lakenhal. In deze tentoonstelling worden de vroegste jaren uit de carrière van Rembrandt onder de loep genomen.

Ruim 40 schilderijen, 120 etsen en 20 tekeningen laten zien welke enorme ontwikkeling Rembrandt tijdens de eerste tien jaar van zijn kunstenaarschap doormaakte. Het is niet toevallig dat deze werken in Museum De Lakenhal te Leiden worden getoond. Nog geen kilometer verderop voltooide Rembrandt zijn eerste schilderijen. Zoals zijn Zelfportret, dat hij op 22-jarige leeftijd schilderde. Aan dit portret is goed te zien hoe Rembrandt experimenteerde met licht, dat hij langs zijn fijne krullen liet strijken. Het belangrijkste deel van het gezicht – de ogen – laat hij bijna wegvallen in het duister.

Zelfportret, Rembrandt. 1628
Zelfportret, Rembrandt. 1628. Rijksmuseum, Amsterdam

Een wel heel breed overzicht van het oeuvre van Rembrandt is van 15 februari tot en met 10 juni te zien in Het Rijksmuseum. Nooit eerder pakte dit museum uit met een tentoonstelling van alle werken van Rembrandt uit de collectie: 22 schilderijen, 60 tekeningen en 300 prenten. De tentoonstelling Alle Rembrandts moet een uitgebreid beeld geven van wat Rembrandt als kunstenaar én als mens bezighield.

Wat maakte het werk van Rembrandt nu zo anders dan anderen? Kenners beweren een echte Rembrandt met het blote oog te kunnen herkennen. Zoals we eerder dit jaar na de ontdekking van een Rembrandtportret door Jan Six (inderdaad: afstammeling van de bevriende burgemeester) hebben kunnen vernemen, kan dat een aardig zakcentje opleveren. Zouden wij zo’n meesterwerk ook kunnen herkennen?

Vind het uit in Het Mauritshuis, in de tentoonstelling Rembrandt en het Mauritshuis (31 januari 2019 – 15 september 2019). Hier zal de ontdekking van de Rembrandtschilderijen in de collectie worden besproken. Het publiek wordt uitgenodigd om zelf te kijken en te vergelijken. Het Mauritshuis organiseert in 2018 en 2019 nog twee andere tentoonstellingen rondom Rembrandt, te weten Beeldvorming over Johan Maurits (4 april 2019 – 7 juli 2019) en over één van Rembrandt’s leerlingen Nicolaesz Maes (7 oktober 2018 – 19 januari 2019).

Museum Het Rembrandthuis laat in Laboratorium Rembrandt (21 september 2019 – 16 februari 2020) zien op welke manier wetenschappers onderzoek doen naar de materialen die kunstenaars uit de tijd van Rembrandt gebruikten. De laatste jaren zijn er diverse nieuwe onderzoeksmethoden aan het licht gekomen. De onderzoekers delen middels deze tentoonstelling graag hun ervaringen.

Ook in Museum Het Rembrandthuis is van 7 juni 2019  tot en met 1 september de tentoonstelling  Inspired by Rembrandt te zien. Deze omvat een zeer diverse collectie werken van zowel lang- als kort geleden. Er is werk te zien van onder andere Edgar Degas, Pablo Picasso, Willem den Ouden en Glenn Brown.

In Het Rijksmuseum is van 11 oktober 2019 tot en met 19 januari 2020 de bijzondere tentoonstelling Rembrandt – Velásquez te zien. Schilderijen van Velázquez, Rembrandt, Murillo, Vermeer, Zurbarán, Hals en Ribera komen voor het eerst samen dankzij een samenwerking tussen het Museo del Prado in Madrid en Het Rijksmuseum. De Spaanse en Nederlandse meesterwerken zullen in paren worden gepresenteerd zodat ze met elkaar in dialoog gaan.

Zoals inmiddels duidelijk zal zijn: er is geen reden tot verveling tijdens het komende Rembrandtjaar. Ongetwijfeld zal ik nog apart op de diverse tentoonstellingen terugkomen. Die Museumjaarkaart zal zijn geld wel weer dubbel en dwars opbrengen!

Meer informatie kun je verkrijgen via deze link.

Tentoonstelling: Hyperrealisme Sculptuur, Kunsthal Rotterdam

In 2017 werd in Kunsthal Rotterdam de tentoonstelling Hyperrealisme, 50 jaar schilderkunst gehouden. Als vervolg hierop organiseert het museum dit jaar ‘Hyperrealisme Sculptuur’, een tentoonstelling waarbinnen levensechte beelden uit de afgelopen vijftig jaar centraal staan. 

In de tentoonstelling zijn sculpturen van 26 verschillende kunstenaars vanuit de hele wereld te zien, die het thema allemaal op hun eigen manier benaderen. 

In het begin van de 20e eeuw was de gemiddelde kunstenaar er niet op uit om zijn omgeving naturalistisch weer te geven. In tegendeel: hij verzette zich tegen de academische normen en ging op zoek naar een nieuwe, vrijere vormentaal waarbinnen hij zijn gevoel kon laten spreken. Aan het einde van de vijftiger jaren van de vorige eeuw keren kunstenaars terug naar de realistische weergave van de mens in de kunst. In tegenstelling tot vroegere kunststromingen waarbinnen het perfect weergeven van de mens vooral een esthetische functie had, wil de kunstenaar van nu met zijn sculpturen vaak een verhaal vertellen: over identiteit, individualiteit, kwetsbaarheid of over het keurslijf van alle dag waarin de gewone man gevangen zit. Niet in alle gevallen overigens: een aantal kunstenaars (John DeAndrea, Don Brown) haalt inspiratie uit de perfecte weergave van het menselijk lichaam in de tijd van de oude Grieken en Romeinen. 

Afgelopen woensdag bezochten mijn collega’s en ik de tentoonstelling met 45 leerlingen uit de bovenbouw, allemaal met een kunstvak in het profiel. Geoefende kunstkijkers dus, waarmee het leuk discussiëren is over hoe ze de kunstwerken ervaren.  

Het verschil in vormgeving tussen de sculpturen ondersteunt de uiteenlopende betekenis. Zo zijn er beelden die niet van echt te onderscheiden zijn zoals de werken van Duane Hanson. Het is herhaaldelijk voorgekomen dat een door hem gemaakt beeld dat op een tentoonstelling stond werd aangestoten). Dit waren niet de beelden die mijn leerlingen en mij het meeste aanspraken. Tuurlijk: we vonden ze ontzettend knap gemaakt, maar hyperrealistisch is ook heel gewoon. Net zo gewoon als de strak gekapte medebezoeker die op een gegeven moment werd aangezien voor sculptuur. 

Overigens maakt het wel een verschil in welke hoedanigheid de extreem realistische werken zich bevinden. Beelden die ‘bezig zijn’ met alledaagse handelingen maken wat mij betreft minder indruk dan beelden die ons een inkijkje geven in hun intieme leven, en dan doel ik niet zozeer op de wijdbeens zittende dames van Paul McCarthy maar eerder op het innig verstrengelde stel op leeftijd, Embrace, van Marc Sijan. Het werk van McCarthy trok overigens bovenmatig veel aandacht van mannelijke zestigplussers, die te bijziend leken om het bordje met fotografieverbod op te merken.

Er is ook werk te zien dat buitenaards vreemd van vorm is zoals het vervormde hoofd van Margriet Breevoort. Zij uit hiermee haar zorgen over de toekomst van de mensheid. “Ronduit griezelig”, aldus mijn leerlingen. Ik denk dat Breevoort hiermee geslaagd is in haar opzet: de mensheid gaat er, ook kwa uiterlijk, in haar doemscenario bepaald niet op vooruit!

Een aantal beelden is enorm groot en duwt de details ‘in your face’, zoals de vijf meter lange baby A Girl van Ron Mueck. Deze uit de kluiten gewassen zuigeling ligt in het midden van de tentoonstelling. Als het al niet door haar omvang was, valt ze hierdoor niet te missen. 

Opvallend was dat vooral de vrouwelijke bezoekers het een ‘enge baby’ vonden. Mogelijk speelt de gedachte dat zij ooit een dergelijke reuzin zouden moeten baren hierin een rol. Mijn leerlingen vonden de bloedresten op het kind ‘goor’ en de man in ons gezelschap vond haar aandoenlijk!

Andere sculpturen zijn juist klein van formaat, waardoor de aanschouwer zich moet inspannen om alle details op te merken. De beeldjes van Don Brown zijn hier een goed voorbeeld van. Ook de knielende vrouw van Sam Jinks, wat betreft vormgeving levensecht, maar klein van formaat, nodigt uit om zeer aandachtig te bekijken. Mijn leerlingen waren er niet bij weg te slaan. 

Sommige beelden beelden lijken wat betreft vorm wel heel echt, maar zijn van een materiaal gemaakt waardoor ze niet menselijk overkomen, zoals de wit gipsen beelden van George Segal. Een enkele keer zijn slechts ledematen weergegeven zoals bij het werk van Maurizio Cattelan. Je zult constateren dat verhaal dat verteld wordt door één enkel lichaamsdeel of een paar losse lichaamsdelen zeer indringend kan zijn. 

De publiekslievelingen van deze tentoonstelling zijn zonder meer Woman and Child, ook door Sam Jinks. Een oude vrouw, met de ogen gesloten, houdt een pasgeboren baby vast. Met minutieuze gedetailleerdheid heeft Jinks in dit iets kleiner dan levensgrote beeld vergankelijkheid weten uit te drukken. Dat het beeld indruk maakt blijkt uit de rij bezoekers die het op foto willen vastleggen. 

“Is deze tentoonstelling niet gewoon een alternatieve versie van Madame Tussaud?”, vroeg iemand mij. Zeker niet. Realisme zit hem niet alleen in een extreem naturalistische weergave van de werkelijkheid, maar kan ook worden uitgedrukt door de inhoud van een werk, of de weergave van het karakter van degene die wordt afgebeeld. Dat wordt binnen deze tentoonstelling heel goed duidelijk. Verder zijn de beelden van Madame Tussaud vrijwel allemaal van was gemaakt. In Hyperrealisme Sculptuur is een verscheidenheid aan materialen en technieken te zien. Soms is een beeld een afgietsel, in andere gevallen zijn er vele voorstudies in klei aan voorafgegaan. Er is andere andere gebruik gemaakt van gips, acryl, hars, siliconen, hout, papier maché, polyurethaan en mensenhaar, wat ieder werk een eigen karakter geeft. 

Soms zal het zijn alsof je in de spiegel kijkt, op een ander moment zal een beeld je een vervreemdend gevoel geven of zelfs choqueren. Soms zul je je vereerd voelen dat je zo dicht op een tafereel mag komen, soms zul je je een voyeur voelen. De tentoonstelling zal je confronteren met hoe je naar jezelf en naar anderen kijkt en dat de manier waarop we naar  lichamen kijken continu verandert. In een tijd waarin we omgeven worden door selfies is dit een interessant gegeven.

Bij deze tentoonstelling is een catalogus verschenen, uitgegeven door Uitgeverij Waanders & De Kunst. Deze is te koop voor € 24,95. ISBN: 978-94-6262-181-7

Hyperrealisme Sculptuur
Tot en met 1 juli 2018
Kunsthal Rotterdam
Museumpark, Westzeedijk 341
3015 AA Rotterdam

Tentoonstelling: Van Gogh & Japan in het Van Gogh Museum

Vanaf 23 maart is in Het Van Gogh Museum de tentoonstelling Van Gogh & Japan te zien. Nadat Saporo, Tokio, en Kyoto zijn aangedaan, is het nu tijd om neer te strijken in Amsterdam. 

Vincent van Gogh liet zich graag inspireren door andere kunstenaars. Leergierig als hij was bezocht hij met regelmaat musea en ateliers van collega’s. Aan zijn werk valt vaak af te lezen met wiens werk hij in contact was geweest. Zijn krachtige handschrift blijft ondanks alle invloeden steeds zichtbaar, ook wanneer hij zijn meest invloedrijke bron van inspiratie heeft aangeboord. 

Tijdens zijn verblijf in Parijs (1886-1888) kwam Vincent van Gogh in aanraking met de Japanse kleurenhoutsneden. Deze prenten werden in grote getale aangeboden in Europa. Hier heerste in de 19e eeuw namelijk een ware Japan-rage, en artikelen afkomstig uit Japan vonden gretig aftrek, onder andere bij kunstenaars. Wie het zich kon veroorloven schafte keramiek en lakwerk aan, wie minder te besteden had kon zich doorgaans wel de prenten veroorloven, die relatief goedkoop waren. Van Gogh schafte er 660 aan, met als onderwerpen onder andere dames in kimono, landschappen en Japanse acteurs.

Kort daarna werd een enorme invloed van de Japanse prentkunst op zijn werk zichtbaar. Zijn liefde voor Japan zou vanaf dat moment nooit meer verdwijnen.

Katsushika Hokusai, Onder de golf bij Kanagawa, 1829-1833
Katsushika Hokusai, Onder de golf bij Kanagawa, 1829-1833, Rijksmuseum, Amsterdam

In Van Gogh & Japan is te zien hoe de invloed van Japanse kunst op het werk van Vincent van Gogh in de loop der jaren steeds sterker werd. 

Axel Rüger, directeur Van Gogh Museum: “We proberen de bezoekers in deze tentoonstelling te laten kijken met de ogen van Vincent van Gogh. Ook zou het mooi zijn als het hen lukt om een beetje op Japans te leren kijken”.

Dat is wat ook Van Gogh graag wilde: op z’n Japans kijken. In de tentoonstelling hangt het werk van Van Gogh naast Japanse prenten, zodat goed is te zien op welke wijze hij zich liet inspireren. Zelf schreef hij hierover in een brief aan zijn broek Theo: “Ik benijd de Japanners om die enorme helderheid die alle dingen bij hen hebben. Hun werk is even gemakkelijk als ademhalen en zij maken een figuur in enkele trefzekere lijnen met hetzelfde gemak, alsof het even simpel is als het dichtknopen van je vest”.

Een van de favoriete prenten van Vincent van Gogh was de onderstaande crépon (een prent op stof) in felle kleuren. Temidden van bloeiende natuur is een aantal zorgeloze vrolijke dames afgebeeld. Dit is hoe Van Gogh Japan voor zich zag: exotisch en ongedwongen. Bovendien zag hij in de afgebeld dames meisjes met een vrije seksuele moraal. De afgebeelde kraanvogels stonden in Frankrijk voor prostitutie. Dat dat in Japan niet het geval was kwam niet in hem op. In zijn Courtisane (1887) kopieert hij deze kraanvogels dan ook in de omlijsting van de vrouw, waarmee hij zinspeelt op haar beroep. 

De Japanse kunst maakte Van Gogh gelukkig. Hij waardeerde de composities, grote kleurvlakken, details in de natuur, en de scherp omlijnde vormen. Vooral de helderheid van de Japanse vormgeving trok hem aan. Conservator Nienke Bakker: “Vincent van Gogh ging nadrukkelijke vormen en heldere kleuren schilderen, wat zijn werk naar een hoger plan tilde. Er ontstond een nieuw soort kunst”

In De Arlésienne (1888) is goed zichtbaar hoe Van Gogh gebruik heeft gemaakt van grote kleurvlakken heeft en de vormen heeft omlijnd met sterke contouren. 

Vincent van Gogh, De Arlésienne (Marie Ginoux), 1888
Vincent van Gogh, De Arlésienne (Marie Ginoux), 1888 The Metropolitan Museum of Art, New York, legaat van Sam A. Lewisohn, 1951

Een aantal Japans georiënteerde werken van Vincent Van Gogh, zoals zijn Brug in de regen, naar Hiroshe (1887) lijkt haast een één-op-één kopie van het origineel, maar dit moet slechts worden gezien als een oefening. Simpelweg kopiëren van wat hij op zijn Japanse prenten zag is nooit zijn artistieke intentie geweest. Van Gogh was in staat één enkel overheersend beeldelement in zich op te nemen en te vertalen naar iets nieuws. 

Brug in de regen, naar Hiroshe (1887).
Brug in de regen, naar Hiroshe (1887). Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Neem het schilderij La Crau met bloeiende perzikbomen (1889). In een lezing die ik in januari bezocht gaf Louis van Tilborgh, Sr. onderzoeker van het Vincent van Gogh Museum en medeconservator van de tentoonstelling aan: “Men heeft bekeken op welke plek Vincent van Gogh gezeten moet hebben om dit te kunnen schilderen en kwam erachter dat er daar geen plek is van waaruit hij een dergelijk hoog standpunt kon innemen”. Wat betreft standpunt vertoont het sterke overeenkomsten met Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, door Katsushika Hokusai. Vincent van Gogh kreeg het voor elkaar om, geïnspireerd door dit perspectief, zijn werkelijke uitzicht in zijn hoofd om te zetten. 

Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889
Vincent van Gogh, La Crau met bloeiende perzikbomen, 1889, The Samuel Courtauld Trust, The Courtauld Gallery, London
Katsushika Hokusai, Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, 1831-1835
Katsushika Hokusai, Fuji vanaf de Katakura theeplantage in de provincie Suruga, 1831-1835, Rijksmuseum, Amsterdam, aankoop uit het F.G. Waller-Fonds

Ondanks zijn enorme liefde voor Japan, bezocht Van Gogh het land nooit. Hij trok naar het zuiden van Frankrijk en vond in het plaatste Arles zijn eigen versie van Japan. De helderheid van het licht, de weidsheid van het landschap… Hij vond hier de focus om naar eigen zeggen “te werken als een Japanse kunstenaar”. Aan zijn broer Theo schrijft hij: “Ik ben ervan overtuigd dat mijn persoonlijkheid echt naar boven zal komen door een langduriger verblijf hier. Japanners schilderen snel, heel snel, als in een lichtflits. Omdat hun gevoelens simpelere en fijnzinniger zijn. Ik ben hier pas een paar maanden, maar – zeg eens, zou ik in Parijs deze boten binnen een uur tijd hebben kunnen schilderen?”.

Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888)
Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888). Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Ook uit bovenstaand brieffragment blijkt dat Van Gogh geen kopiist was. Hij wilde zich inleven in de werkwijze van de Japanse kunstenaar en wat daaruit voortkwam verwerken in zijn eigen kunst. Hij was immers een gevoelsmens, vatbaar voor emoties van anderen, en extreem bedreven in het visueel uiten van zijn innerlijke leefwereld. Niet voor niets zou hij later blijken hét voorbeeld te zijn voor de expressionisten van de twintigste eeuw. Nienke Bakker: “Vincent van Gogh wist de Japanse esthetiek in zijn werk te vertalen. Hij voelde een zielsverwantschap met Japanse kunstenaars, die Japanners van nu op hun beurt ook voelen met Van Gogh”. 

Het schilderij Vissersboten op het strand van Les Saintes-Maries-de-la-Mer (1888) beschouwde Vincent van Gogh als één van zijn meest Japanse werken. 

Veel van het werk van van Gogh is in de loop der jaren in diverse collecties, verspreid over de hele wereld terechtgekomen. Dankzij de medewerking van hun eigenaren kon Van Gogh & Japan tot een zeldzame reünie worden. 

Een van de meest bijzondere bruiklenen is het Zelfportret uit het Fogg Art Museum, Harvard Art Museums, Cambridge, VS. Het leven als Japanse monnik zag Van Gogh als één van de hogere levensidealen en daarom beeldde hij zichzelf op die manier af. Hij schilderde dit schilderij in 1888 voor zijn goede vriend, de schilder Gauguin en stuurde het naar hem op. Wie goed naar het werk kijkt ziet dat onder de bovenste verflagen de zin ‘Pour mon ami Gauguin’ staat geschreven. Het werk is wordt in principe niet uitgeleend, maar voor deze tentoonstelling is een uitzondering gemaakt. 

Ook de aanwezigheid van het Zelfportret met verbonden oor (1889) is een unicum. Dit schilderij, dat in het bezit is van de Courtauld Gallery in Londen is sinds 1955 Engeland niet meer uit geweest. Vincent maakte dit schilderij net nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen. Hij was opgenomen geweest na het afsnijden van een deel van zijn oor. Op de achtergrond heeft hij een Japanse prent geschilderd. Ondanks zijn geestesziekte was zijn liefde voor de Japanse kunst onveranderd gebleven. 

Een aantal van de werken in de tentoonstelling is sinds de verkoop uit de familiecollectie nog nooit in Nederland te zien geweest sinds de verkoop uit familiecollectie, zoals de eerder genoemde La Crau met bloeiende perzikbomen (1889).

Van de 660 Japanse prenten die Vincent Van Gogh destijds kocht, maken er vandaag de dag nog zo’n 500 deel uit van de collectie van het Van Gogh Museum. Naast de tekeningen en schilderijen van Van Gogh staat een belangrijk deel van deze prenten tijdens deze tentoonstelling in de spotlights. Door deze temidden van zijn werk op te stellen, kan worden ervaren op welke manier hij zich liet inspireren. 

Loop na het bewonderen van het werk van Vincent van Gogh vooral even door naar de bovenste etage, alwaar een grote hoeveelheid Japanse prenten uit de collectie van het museum is te zien. 

De tentoonstelling Van Gogh & Japan is bijzonder, prachtig en leerzaam. Ze laat zien ons hoe groot de bewondering van Vincent van Gogh voor Japanse kunst was, en hoe belangrijk de Japanse invloed op zijn werk is geweest. Met de vele navolgers die Van Gogh op zijn beurt weer heeft gehad, kunnen we zelfs stellen dat Japanse prenten in brede zin een belangrijk stempel hebben gedrukt op de beeldende kunst van de 20e eeuw. 

Er worden veel bezoekers verwacht. Vooraf boeken via de website van Het Van Gogh Museum is aan te raden.

Bij de tentoonstelling is een bijzonder mooi geïllustreerde catalogus verschenen. Te koop voor € 29,95 (ISBN 978-94-6230-218-1). Zo kun je na afloop van je bezoek volop nagenieten.

Van Gogh & Japan
Tot en met 24 juni 2018
Van Gogh Museum
Museumplein 6
Amsterdam

Tentoonstelling: High Society in het Rijksmuseum

Op de dag dat ik de tentoonstelling High Society aanvankelijk wil bezoeken moet het Rijksmuseum haar deuren sluiten vanwege een stroomstoring. Gelukkig woon ik in de buurt en kan ik de volgende dag een nieuwe poging wagen, maar wat een sof: op de tweede dag van zo’n grootse tentoonstelling het toegestroomde publiek moeten wegsturen!

Reeds aangeschafte kaartjes van die dag (9 maart) blijven geldig voor een later bezoek, dus reis vooral opnieuw af naar het Museumplein, ook als je vanuit de andere kant van het land moet komen. Je zult er geen spijt van krijgen!

Op de tentoonstelling zijn 39 levensgrote ‘ten voeten uit’ portretten te zien. Het schilderen van zo’n portret is niet makkelijk, en gold dan ook eeuwenlang als een belangrijke proeve van bekwaamheid voor portrettisten. 

De naam High Society slaat op degenen die op de portretten worden afgebeeld. Het betreft hier de Bobo’s van weleer: mensen met geld en status. Deze status benadrukten zij door zichzelf op deze wijze te laten afbeelden: dan stelde je écht iemand voor!

De aanwezigen die mij het meest opvielen zal ik hier aan je voorstellen. De rest ontmoet je wanneer je zelf langs gaat op het feestje van Marten en Oopjen. 

De schilderijen komen uit verschillende stijlperioden. De populariteit van de mansgrote portretten was geen oprisping: op de tentoonstelling zijn portretten daterend van 1514 tot het begin van de vorige eeuw aanwezig. Ze zijn als gasten op een feestje bijeengebracht ter ere van de terugkeer van Marten Soolmans en Oopjen Coppit, het beroemde koppel geschilderd door Rembrandt. De afgelopen anderhalf jaar verbleven zij voor onderhoud in het restauratie-atelier van het Rijksmuseum.

Hendrik de Vrome en Katharina van Mecklenburg, Lucas Cranach
Hendrik de Vrome en Katharina van Mecklenburg, Lucas Cranach

De twee oudste portretten zijn die van het koppel Hendrik de Vrome en Katharina van Mecklenburg, in 1514 geschilderd door Lucas Cranach I. De twee dragen peperdure huwelijkskledij. Bianca du Mortier, conservator kostuum van het Rijksmuseum in het radioprogramma Opium: “Het kostuum van Hendrik is een beetje vergelijkbaar met die enorm dure spijkerbroeken waar met opzet scheuren in zijn gemaakt. Ook in dit huwelijkskostuum zijn met behulp van een heet mes inkepingen gemaakt. Dit noemde men ‘hakkelen’ en was in die tijd uitermate populair!” Het paar is behangen met sieraden. In één van de kettingen van Catharina staan de initialen ‘HK’, van Hendrik en Katharina, aan een ketting van Hendrik hangt een hanger met twee handen ineengeslagen om een hart. Op beide portretten is een hond afgebeeld, symbool voor huwelijkse trouw. Op het lijfje van de jurk van Katharina is de letter ‘M’ herhaaldelijk, in een patroon geborduurd, vermoedelijk als verwijzing naar haar familienaam. 

De portretten werden ooit op panelen geschilderd, en hierdoor uiterst gevoelig voor de tand des tijds. Daarom zijn ze overgezet op canvas. Dat dat mogelijk is wist ik ook niet, maar dat kan dus, met behulp van een ingewikkeld en griezelig proces

Uit dezelfde periode komt het portret van de machtige Keizer Karel V (1532), door Jacob Siesenegger. Karel draagt een bijzonder kledingstuk, dat ook Matthijs van Nieuwkerk in De wereld draait door leek te fascineren

Het betreft een eivormige tok, de zogenaamde braguette. Dit was een schaamkapsel, dat was afgeleid van het ridderharnas. Dit ontstond uit praktische overwegingen: mannen droegen alleen maar losse pijpen, geen hele broek. Op deze manier konden zij hun edele delen toch aankleden. In het radioprogramma Opium vertelt Bianca du Mortier, conservator kostuum van het Rijksmuseum: “Soms zat er nog een zakje aan de buitenkant van de braguette (autocorrect maakt er steeds ‘baguette’ van). Hierin kon men zakdoekjes of versnaperingen zoals een mandarijntje bewaren.” De braguette kon versierd zijn met borduursels en edelstenen. Hoe uitbundiger, hoe vruchtbaarder, dat wilde de drager althans uitstralen.

Karel V zette met dit portret de norm voor toekomstige staatsieportretten. Vanaf dat moment werden deze allemaal ten voeten uit geschilderd of gefotografeerd. 

De kleding van de invloedrijken der aarde is in de loop der eeuwen stukken minder uitbundig geworden. Hier en daar waagt een popster zich aan extreme outfits, maar ik kan me geen hooggeplaatst persoon voorstellen dat zich zou laten afbeelden als Kapitein Thomas Lee, in 1594 geschilderd door Marcus Gheeraerts. Lee was huurling in het Engelse koloniale leger van koningin Elisabeth I in Ierland, in dienst om de Katholieken in toom te houden. Dat hij zelf ook katholiek was hield hij uiteraard verborgen.

Kapitein Thomas Lee door Marcus Gheeraerts

Het eerste wat opvalt is zijn enorme decolleté. Verder draagt hij geen broek, wat op zijn minst opmerkelijk is te noemen. Het is een eerbetoon aan de straatarme Ierse voetsoldaten die blootsvoets het gevecht moesten aangaan. In die zin valt het schilderij te interpreteren als aanklacht. De Latijnse inscriptie op de bladeren van de boom refereert aan een quote van Livius die vrij vertaald ‘Doen en moedig standhouden’ betekent. Dit slaat op een verhaal over de Romeinse soldaat Scaevola, die infiltreerde in het Etruskische leger en toen hij werd gepakt zijn hand in het vuur stak om zijn moed te tonen. De gelijkenis tussen Sceavola en Thomas Lee wordt benadrukt door Lee’s verminkte hand, die er treurig bijhangt. 

Maurits, prins van Oranje, rond 1615 geschilderd door Michiel van Mierenvelt draagt een verguld harnas. Net als veel van de andere portretten in de tentoonstelling is hier de stofuitdrukking waanzinnig. Stofuitdrukking is de manier waarop een schilder een bepaald materiaal met verf op het doek nabootst. Prins Maurits is meerdere keren door van Mierenvelt geportretteerd. Uit recent onderzoek is gebleken dat Van Mierenvelt voor portretten die vaak moesten worden herhaald, gebruik maakte van geperforeerde tekeningen van het hoofd. Door hier met een kwast met grafiet overheen te strijken, kwamen de contouren dan op het doek te staan.

Maurits, prins van Oranje door Michiel van Mierenvelt
Maurits, prins van Oranje door Michiel van Mierenvelt

Veronese en van Mielich schilderden in ongeveer dezelfde periode een koppel. Veronese schilderde graaf Iseppo da Porto met zijn zoontje en gravin Livia da Porto Thiene met haar dochter en van Mielich schilderde Hertog Albrecht V van Beieren en Anna van Oostenrijk, De koppels hangen naast elkaar in één van de zalen en laten goed het verschil in de vaardigheid van het weergeven van de anatomie weer. Niet alleen de manier waarop de menselijke anatomie is geschilderd loopt uiteen. Beide vrouwen dragen een marter met een gouden masker, in de zestiende eeuw een talisman voor zwangere vrouwen. Het beestje van Veronese blinkt uit. 

Voor de portretten van de publiekstrekkers Marten en Oopjen is het druk. Mensen drommen samen om een glimp op te vangen van het mooi gerestaureerde stel. Terecht. Het zijn wonderschone portretten die na de opknapbeurt nog beter tot hun recht komen. De verschillende nuances zwart in de kleding zijn goed zichtbaar, zo zien we duidelijk de stippen op de jurk van Oopjen. 

Bianca du Mortier: “Het is nog steeds heel bijzonder dat ze hier zijn. Tot een paar jaren geleden waren ze in privébezit van een familie in Parijs. Ze hingen in de slaapkamer.”

Luisa Casati trekt ook als geschilderde gedaante direct de aandacht, precies zoals zij ooit in levende lijve deed. Giovanni Boldini schilderde deze extravagante vrouw in 1908.

Luisa Casati door Giovanni Boldini
Luisa Casati door Giovanni Boldini

Deze markiezin leidde een zeer uitbundig leven. Ze was de meest bekende celebrity van het begin van de 20e eeuw. Ze zag zichzelf als een kunstwerk en droeg levende slangen als juwelen. Haar haren verfde ze in extreme kleuren en in haar jurken verwerkte ze pauwenveren en brandende gloeilampen. Regelmatig ging ze aan de wandel met twee aangelijnde luipaarden. Ook reed ze in een gouden koets, vergezeld door naakte dienstbodes. Ze gaf regelmatig feesten waar de drank rijkelijk vloeide en de cocaïne in all-you-can-sniff hoeveelheden aanwezig was. Ze gaf geld uit als water waardoor ze bankroet eindigde en stierf in eenzaamheid. 

Boldini heeft er alles aan gedaan om Luisa zo flamboyant mogelijk weer te geven. Zijn wilde verftoets raast als een wervelwind over het doek, in een poging haar wilde en onvoorspelbare leven in één beeld te vangen. Haar ogen zijn donker omlijnd met kohlpotlood, maar wie er goed inkijkt, ziet wat er schuil gaat achter haar uitbundigheid. 

Walther Rathenau door Edvard Munch
Walther Rathenau door Edvard Munch

Edvard Munch kennen we natuurlijk allemaal van De Schreeuw, het kronkelende landschapsschilderij waar het onheilspellende vanaf spat. Hoe anders is het portret van zakenman en politicus Walther Rathenau, dat hij in 1907 schilderde. Het is een statig portret, waarvan Munch twee versies heeft gemaakt. De kenmerkende golvende lijnen heeft Munch niet helemaal achterwege gelaten. In de achtergrond, de stropdas en een heel klein beetje in het jasje heeft hij ze subtiel een plek gegeven. Munch gebruikte voor dit schilderij maar weinig verf, Rathenau is in dunne lagen opgezet. Mooi om even te vergelijken met het pastels opgezette portret van Anna, gravin van Noailles, in 1931 geschilderd door Kees van Dongen. Ze hangt recht tegenover Rathenau. In grove verfstreken heeft van Dongen met dikke klodders verf de essentie van deze grand dame weten te vangen. Het portret stuitte aanvankelijk op weerstand, door het enorme decolleté. Het voetje dat subtiel onder de jurk van Anna uitpiept is misschien nog wel uitdagender…

Het voetje van Anna door Kees van Dongen
Het voetje van Anna door Kees van Dongen

Vergeet vooral de knappe Dokter Pozzi niet te groeten voordat je de laatste zaal met portretten verlaat. Pozzi was gynaecoloog en werd door zijn patiënten onweerstaanbaar gevonden. Hij had onder zijn clientèle dan ook meerdere minnaressen. Door één van hen, actrice Sarah Bernard, werd hij Dr. Dieu genoemd. John Singer Sargent schilderde zijn opvallende portret in 1881.

Bij High Society hoort een toegift. Deze bestaat uit High Society Uncut, een verzameling prenten waarop de guilty pleasures van de elite zijn afgebeeld. 

Kijk maar eens goed naar het Valsspelende paar bij het kaarten, waarop nogal opzichtig is te zien hoe een onnozel slachtoffer tijdens een spelletje kaarten een loer wordt gedraaid.

Prins Eugenius van Savoye,e rond 1725 door Cornelis Troost
Prins Eugenius van Savoye,e rond 1725 door Cornelis Troost

Of naar Prins Eugenius van Savoye, rond 1725 door Cornelis Troost werd vastgelegd. De prins zit rechts op een stoel en grijnst. Hij geniet zichtbaar van de halfnaakte prostituees die door een bordeel paraderen. Links in beeld is te zien hoe Madame Traese, de eigenaresse van het sjieke bordeel aan de Prinsengracht één van de prostituees helpt met het optrekken van haar jurk.

Er is een apart kabinet met – je bent gewaarschuwd – expliciete afbeeldingen, die vaak door anonieme graveurs zijn gemaakt. Ze wilden hun reputatie niet op het spel zetten. Wat er exact op deze afbeeldingen te zien is moet je zelf maar gaan bekijken!

De tentoonstelling nodigt uit om een tweede rondje te maken. Let dan eens op het verschil tussen de losjes geschilderde schilderijen uit het begin van de twintigste eeuw die je als laatste zag en de vroegste schilderijen die ik aan het begin van dit blog besprak. 

High Society spreekt tot de verbeelding van velen. Weekblad Privé wijdde een speciale editie aan de tentoonstelling almede Harper’s Bazaar. Koefnoen maakte in samenwerking met het Rijksmuseum een komisch promotiefilmpje. 

In de museumwinkel zijn de gebruikelijke ansichtkaarten en koelkastmagneten te koop, en natuurlijk ook een catalogus. En speciaal ter ere van Marten en Oopjen verschenen een Gouden Boekje en een setje Playmobil!

High Society – Vier eeuwen glamour
Tot en met 3 juni 2018
Rijksmuseum
Museumstraat 1
Amsterdam

My name is Prince – The official exhibition. Beurs van Berlage

Als Prince Rogers Nelson op 21 april 2016 op 57-jarige leeftijd overlijdt laat hij een indrukwekkende erfenis achter. Wat mij betreft in de eerste plaats in de vorm van vele tientallen uren muziek, maar ook de vele concertkaartjes, foto’s en artikelen uit de krant zal ik waarschijnlijk mijn leven lang zorgvuldig bewaren. Dat een verzameling Prince-artefacten vele malen indrukwekkender kan zijn dan mijn bescheiden collectie bewijst de tentoonstelling My name is Prince die na een editie in de O2 te Londen de de Beurs van Berlage in Amsterdam aandoet.  

Nooit meer zal ik mij verheugen op een Prince-concert. Ik bezocht er in vijfentwintig jaar velen: soms in de buurt, maar ook in België en Londen. De voorpret was bijna net zo heerlijk als de concerten zelf. Tijdens mijn eerste concert in de Rotterdamse Kuip regende ik tot op mijn onderbroek nat, tijdens mijn laatste concert in de Ziggo Dome zat ik snakkend naar adem op een trapje achterin de zaal – ik had een zware longontsteking – maar dat alles mocht de pret niet drukken. Ik was een echte Prince-fan. Ik bén een echte Prince-fan. Ooit hoop ik een bezoek te kunnen brengen aan Paisley Park: het voormalige studiocomplex van Prince, nu museum en bedevaartsoord. Dit 65.000 m2 grote complex herbergt naast een aantal studio’s, een nachtclub en een immens podium. Sinds 2016 is Paisley Park toegankelijk voor publiek, maar helaas niet om de hoek gelegen. Het materiaal dat op de tentoonstelling My Name is Prince wordt getoond is rechtstreeks afkomstig uit het complex. Uiteraard keek ik hier al tijden naar uit.   

Bij binnenkomst ontvangt de bezoeker een audiotour, wat in dit geval geen gedoe met het intoetsen van de juiste nummertjes betekent: terwijl je je door de tentoonstellingsruimte beweegt synchroniseert de audio op het apparaatje automatisch met het object waarbij je je in de buurt bevindt, of zoals helemaal aan het begin van de tour: met de vertoonde filmbeelden. De introductiefilm begint met de oudste videoclip van Prince: I wanna be your lover. Het is gelukkig geen lange film: eenmaal binnen wil je namelijk maar één ding: zo snel mogelijk zien wat er allemaal wordt tentoongesteld!   

Dat valt niet tegen: voor wie enige band heeft met de Minneapolis Genius (en/of de geschiedenis van de popmuziek) is het één groot feest der herkenning. De paarse trenchcoat die in de film Purple Rain door Prince werd gedragen: gewoon vlak voor je neus! Het wolkjeskostuum uit de videoclip Raspberry Beret: je zou het kunnen aanraken (wat uiteraard niet is toegestaan)! En daar houdt het wat betreft kostuums niet mee op: Prince beschikte over een zeer uitgebreide garderobe van voor en door hem persoonlijk ontworpen kledingstukken. Angie Marchese, hoofd archieven van Paisley Park en curator van deze tentoonstelling: “Na het overlijden van Prince zijn er op Paisley Park ongeveer 8000 kledingstukken gevonden.”  

Na zijn beginperiode, waarin hij zich op z’n zachtst gezegd wat ordinair kleedde, ontwikkelde zijn verschijning zich tot zeer stijlvol, maar niet minder excentriek. Kenmerkend voor hem werden de highwaisted broeken in kleurige stoffen en opvallende prints, perfect op zijn smalle postuur gesneden. Ze zijn in vele varianten aanwezig. Steeds gecombineerd met enorme hakken, om zijn geringe lengte – Prince was slechts 1.58 meter lang – enigszins te compenseren. Prachtig, maar vermoedelijk de oorzaak van zijn latere heupslijtage. De grote hoeveelheid zware medicatie die hij slikte om de pijn die dit veroorzaakte te verzachten, is hem naar alle waarschijnlijkheid fataal geworden. De met diamanten ingelegde wandelstok waarop Prince leunde schittert naast een blinkend zilverkleurig jasje in één van de vitrines.   

Ik herken de zwart-wit gestippelde outfit van de Lovesexy tour en de perzikkleurige – color you peach and black – kleding van de Sign of the Times concerten.  

Maar kleding is niet het enige waaraan de bezoeker zich kan vergapen. Er zijn ontwerptekeningen voor albumhoezen, er zijn documenten zoals het handgeschreven script voor Purple Rain en krabbels op de songtekst van het nummer Delirious, er zijn tamboerijnen, een microfoonstandaard, gewonnen awards en er zijn natuurlijk gitaren! We weten natuurlijk allemaal dat Prince van niets zoveel hield like he loved his guitar. Het is maar moeilijk te bevatten dat de getoonde Gibson L65 gitaar echt de gitaar is die Prince bespeelde tijdens de tours rondom zijn eerste album en waarmee hij in 1980 zijn tv-debuut maakte. Wie een VIP-ticket koopt mag ook het speciale gedeelte bezoeken dat is ingericht als backstage ruimte vol flightcases en een zeer indrukwekkend mengpaneel. En als kers op de taart mag de VIP één van de Prince-gitaren vasthouden!  

My name is Prince is vergelijkbaar met de tentoonstelling David Bowie is, die in 2016 in het Groninger Museum was te zien, al had ik in Groningen iets meer het gevoel dat de hoofdrolspeler tot leven werd gewekt. Dit vooral vanwege de concert-experience waar je als bezoeker volledig in op kon gaan. Naar ik heb begrepen hadden de organisatoren aan deze tentoonstelling graag een soortgelijke ervaring toegevoegd, maar werden zij toch enigszins beperkt door de familie Nelson opgelegde restricties. Verder had ik het interessant gevonden behalve te te gekke kostuums en voorwerpen wat meer verhalen uit het persoonlijke leven van Prince te horen: over zijn keuzes op het gebied van religie bijvoorbeeld. En wat dat voor zijn creatieve uitingen betekende. Persoonlijk vind ik het arsenaal aan artiesten waarmee Prince heeft samengewerkt erg indrukwekkend. Dit komt echter nauwelijks aan bod. Ik moet hier een slag om de arm houden: op het moment van de persbezichtiging was de audiotour nog niet beschikbaar, waardoor ik informatie gemist kan hebben.   

De tentoonstelling sluit met een hek, een replica van de Memorial Fence bij Paisley Park waarbij rouwende fans na het overlijden van Prince bloemen, berichtjes en hun eigen creatieve uitingen achterlieten. Voel je vooral vrij hetzelfde te doen bij deze kopie.   Natuurlijk ga je niet met lege handen naar huis. Een winkeltje biedt volop merchandise in de vorm van mokken, pins, mutsen en t-shirts. Toch een beetje het concertgevoel.   Na mijn bezoek kan ik zeggen: als Prince-fan moet je je met spoed naar de Beurs van Berlage begeven! Je zult diep onder de indruk zijn. Dichter bij de ervaring van de Paisley Park bezoeker zul je op Nederlands grondgebied niet komen. En wie Prince nooit in levende lijve mocht aanschouwen: ontzettend jammer, maar hier kun je het gemis een klein beetje goedmaken.

My name is Prince – The official exhibition
Tot en met 8 juni 2018
Beurs van Berlage Amsterdam  

 
Als Prince Rogers Nelson op 21 april 2016 op 57-jarige leeftijd overlijdt laat hij een indrukwekkende erfenis achter. Wat mij betreft in de eerste plaats in de vorm van vele tientallen uren muziek, maar ook de vele concertkaartjes, foto’s en artikelen uit de krant zal ik waarschijnlijk mijn leven lang zorgvuldig bewaren. Dat een verzameling Prince-artefacten vele malen indrukwekkender kan zijn dan mijn bescheiden collectie bewijst de tentoonstelling My name is Prince die na een editie in de O2 te Londen de de Beurs van Berlage in Amsterdam aandoet.
 
 
Nooit meer zal ik mij verheugen op een Prince-concert. Ik bezocht er in vijfentwintig jaar velen: soms in de buurt, maar ook in België en Londen. De voorpret was bijna net zo heerlijk als de concerten zelf. Tijdens mijn eerste concert in de Rotterdamse Kuip regende ik tot op mijn onderbroek nat, tijdens mijn laatste concert in de Ziggo Dome zat ik snakkend naar adem op een trapje achterin de zaal – ik had een zware longontsteking – maar dat alles mocht de pret niet drukken. Ik was een echte Prince-fan. Ik bén een echte Prince-fan. Ooit hoop ik een bezoek te kunnen brengen aan Paisley Park: het voormalige studiocomplex van Prince, nu museum en bedevaartsoord. Dit 65.000 m2 grote complex herbergt naast een aantal studio’s, een nachtclub en een immens podium. Sinds 2016 is Paisley Park toegankelijk voor publiek, maar helaas niet om de hoek gelegen. Het materiaal dat op de tentoonstelling My Name is Prince wordt getoond is rechtstreeks afkomstig uit het complex. Uiteraard keek ik hier al tijden naar uit. 
 
 
Bij binnenkomst ontvangt de bezoeker een audiotour, wat in dit geval geen gedoe met het intoetsen van de juiste nummertjes betekent: terwijl je je door de tentoonstellingsruimte beweegt synchroniseert de audio op het apparaatje automatisch met het object waarbij je je in de buurt bevindt, of zoals helemaal aan het begin van de tour: met de vertoonde filmbeelden. De introductiefilm begint met de oudste videoclip van Prince: I wanna be your lover. Het is gelukkig geen lange film: eenmaal binnen wil je namelijk maar één ding: zo snel mogelijk zien wat er allemaal wordt tentoongesteld! 
 
 
Dat valt niet tegen: voor wie enige band heeft met de Minneapolis Genius (en/of de geschiedenis van de popmuziek) is het één groot feest der herkenning. De paarse trenchcoat die in de film Purple Rain door Prince werd gedragen: gewoon vlak voor je neus! Het wolkjeskostuum uit de videoclip Raspberry Beret: je zou het kunnen aanraken (wat uiteraard niet is toegestaan)! En daar houdt het wat betreft kostuums niet mee op: Prince beschikte over een zeer uitgebreide garderobe van voor en door hem persoonlijk ontworpen kledingstukken. Angie Marchese, hoofd archieven van Paisley Park en curator van deze tentoonstelling: “Na het overlijden van Prince zijn er op Paisley Park ongeveer 8000 kledingstukken gevonden.”
 
 
Na zijn beginperiode, waarin hij zich op z’n zachtst gezegd wat ordinair kleedde, ontwikkelde zijn verschijning zich tot zeer stijlvol, maar niet minder excentriek. Kenmerkend voor hem werden de highwaisted broeken in kleurige stoffen en opvallende prints, perfect op zijn smalle postuur gesneden. Ze zijn in vele varianten aanwezig. Steeds gecombineerd met enorme hakken, om zijn geringe lengte – Prince was slechts 1.58 meter lang – enigszins te compenseren. Prachtig, maar vermoedelijk de oorzaak van zijn latere heupslijtage. De grote hoeveelheid zware medicatie die hij slikte om de pijn die dit veroorzaakte te verzachten, is hem naar alle waarschijnlijkheid fataal geworden. De met diamanten ingelegde wandelstok waarop Prince leunde schittert naast een blinkend zilverkleurig jasje in één van de vitrines. 
 
 
Ik herken de zwart-wit gestippelde outfit van de Lovesexy tour en de perzikkleurige – color you peach and black – kleding van de Sign of the Times concerten.
 
 
Maar kleding is niet het enige waaraan de bezoeker zich kan vergapen. Er zijn ontwerptekeningen voor albumhoezen, er zijn documenten zoals het handgeschreven script voor Purple Rain en krabbels op de songtekst van het nummer Delirious, er zijn tamboerijnen, een microfoonstandaard, gewonnen awards en er zijn natuurlijk gitaren! We weten natuurlijk allemaal dat Prince van niets zoveel hield like he loved his guitar. Het is maar moeilijk te bevatten dat de getoonde Gibson L65 gitaar echt de gitaar is die Prince bespeelde tijdens de tours rondom zijn eerste album en waarmee hij in 1980 zijn tv-debuut maakte. Wie een VIP-ticket koopt mag ook het speciale gedeelte bezoeken dat is ingericht als backstage ruimte vol flightcases en een zeer indrukwekkend mengpaneel. En als kers op de taart mag de VIP één van de Prince-gitaren vasthouden!
 
 
My name is Prince is vergelijkbaar met de tentoonstelling David Bowie is, die in 2016 in het Groninger Museum was te zien, al had ik in Groningen iets meer het gevoel dat de hoofdrolspeler tot leven werd gewekt. Dit vooral vanwege de concert-experience waar je als bezoeker volledig in op kon gaan. Naar ik heb begrepen hadden de organisatoren aan deze tentoonstelling graag een soortgelijke ervaring toegevoegd, maar werden zij toch enigszins beperkt door de familie Nelson opgelegde restricties. Verder had ik het interessant gevonden behalve te te gekke kostuums en voorwerpen wat meer verhalen uit het persoonlijke leven van Prince te horen: over zijn keuzes op het gebied van religie bijvoorbeeld. En wat dat voor zijn creatieve uitingen betekende. Persoonlijk vind ik het arsenaal aan artiesten waarmee Prince heeft samengewerkt erg indrukwekkend. Dit komt echter nauwelijks aan bod. Ik moet hier een slag om de arm houden: op het moment van de persbezichtiging was de audiotour nog niet beschikbaar, waardoor ik informatie gemist kan hebben. 
 
 
De tentoonstelling sluit met een hek, een replica van de Memorial Fence bij Paisley Park waarbij rouwende fans na het overlijden van Prince bloemen, berichtjes en hun eigen creatieve uitingen achterlieten. Voel je vooral vrij hetzelfde te doen bij deze kopie.
 
Natuurlijk ga je niet met lege handen naar huis. Een winkeltje biedt volop merchandise in de vorm van mokken, pins, mutsen en t-shirts. Toch een beetje het concertgevoel.
 
Na mijn bezoek kan ik zeggen: als Prince-fan moet je je met spoed naar de Beurs van Berlage begeven! Je zult diep onder de indruk zijn. Dichter bij de ervaring van de Paisley Park bezoeker zul je op Nederlands grondgebied niet komen. En wie Prince nooit in levende lijve mocht aanschouwen: ontzettend jammer, maar hier kun je het gemis een klein beetje goed maken. 
 
My name is Prince – The official exhibition
Tot en met 8 juni 2018
Beurs van Berlage
Amsterdam