Als kind met Surinaamse ‘roots’ leerde ik al op jonge leeftijd een spelletje dat vergezeld gaat van een vrolijk klinkend liedje: “Faya siton no bron mi so…”. Een groep kinderen zit in een kring op de grond met de ogen dicht. Er wordt gezongen, terwijl de kinderen de steen doorgeven. Wie de steen in handen heeft als het liedje stopt is af. Het lijkt een beetje op ‘zakdoekje leggen’. Meer zag ik er aanvankelijk dan ook niet in. Ik had er geen enkel benul van dat het onschuldige spelletje een gruwelijke geschiedenisles omvatte. Letterlijk wordt er gezongen: “Hete steen brandt mij niet zo, brandt mij niet zo, alweer heeft meester Jantje een kind vermoord”. In 2019 vertelt historica Cynthia McLeod in ‘De Wereld Draait Door’: “Gelukkig is het liedje over het brandmerken door de orale traditie blijven bestaan, het is een getuige van de gruwelen die plaatsvonden ten tijde van de slavernij.”. Veel andere sporen uit de tijd van de slavernij zijn gewist na afschaffing. Voormalig tot slaaf gemaakten werd opgedragen niet meer over deze tijd te praten.
In de audiotour behorende bij de tentoonstelling ‘Slavernij’, die binnenkort in het Rijksmuseum is te bezoeken, komt dit lied ook voorbij. Het is één van de fragmenten uit de audiotour, die de tentoonstelling vergezelt. Door toevoeging van muziek en andere geluidseffecten ontstaat een soundscape waarbinnen de verhalen behorende bij de objecten uit de tentoonstelling, verteld door de ogen van tien hoofdpersonen, springlevend worden.
Al bij de ingang van de tentoonstelling wordt het verleden zichtbaar én voelbaar. Onder de klokken die ooit aangaven wanneer de lange zware werkdag op de plantage aanving, vertelt de stem van hoofdverteller Glenn Helberg ons hoe het systeem van slavernij mensen tot object zonder enige rechten maakte.
De geschiedenis van de koloniale slavernij wordt in Het Rijksmuseum verteld door de ogen van tien historische personen, die hierbij allemaal op hun eigen manier betrokken waren.
Eén van die personen is Wally, die te werk was gesteld op een suikerplantage in Paramaribo. Dag in dag uit verrichtte hij zware lichamelijke arbeid in de tropische hitte. Als er niet snel genoeg werd gewerkt volgde zware lijfstraffen, zoals zweepslagen.
In de zaal waarin het verhaal van Wally wordt verteld staat een oude kappa, afkomstig van een suikerplantage. Hierin werd het sap uit suikerrietstengels ingekookt tot suikermelasse. Dikwijls liepen tot slaaf gemaakten brandwonden op bij het werk aan de ketel, vooral als de vermoeidheid na veel te lange werkdagen toesloeg. We zien ook voorwerpen die bij de winti-religie horen, zoals het muziekinstrument gemaakt van een kalebas, bedekt met witte klei (pemba dotti). Van een aantal plantage-eigenaren mochten de tot slaaf gemaakten een feestje vieren, waarbij ze – vaak stiekem – de rituelen van hun religie uitvoerden.
Nadat Wally in 1707 wegvluchtte van de plantage, werd hij in Fort Seelandia veroordeeld tot een gruwelijke doodstraf.
De stem die het verhaal van Wally tot leven brengt is die van Kickbokser Remy Bonjasky. Zijn voorouders waren ooit werkzaam op dezelfde plantage als Wally.
Al wat oudere bekenden in Het Rijksmuseum zijn Marten en Oopjen. Deze rijkelui die zich in de 17e eeuw ten voeten uit lieten portretteren door Rembrandt van Rijn kennen we vooral als onderwerp van wereldberoemde Nederlandse schilderkunst. Tot voor kort was ik, gefascineerd door Rembrandts virtuoze penseelstreken, niet geneigd om hun beeltenis aan een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis te koppelen. Door ze in deze tentoonstelling te plaatsen, wordt ineens een heel ander licht op deze schilderijen geworpen.
Directeur Taco Dibbits, die destijds nauw betrokken was bij de aankoop van de schilderijen, vertelt welke plaats Marten en Oopjen innamen binnen de slavernij. De familie van Marten verdiende kapitalen over de rug van de tot de slaaf gemaakten op de suikerplantages. Zonder het onbetaalde werk dat op de plantages werd verricht zouden deze kostbare portretten waarschijnlijk nooit tot stand zijn gekomen! De tweede man van Oopjen, Maarten, verwekte met geweld een kind bij een tot slaaf gemaakte vrouw Francesca tijdens een zakenreis naar Brazilië. Uiteraard bleef hij ongestraft en naar alle waarschijnlijkheid wist Oopjen van niets.
Een ander object dat al langer in bezit is van het Rijksmuseum is een halsband. Aanvankelijk dacht men dat deze ooit gebruikt was voor een hond, maar wie op het schilderij van het poppenhuis (Jacob Appel, ca. 1710) goed kijkt naar de hals van de zwarte bediende ziet dat hij een dergelijke band om zijn nek draagt. Het zou Paulus kunnen zijn, de jonge tot slaaf gemaakte die eigendom was van Maurits graaf van Nassau La Lecq. Op latere leeftijd werkte Paulus niet meer als bediende, maar was hij in dienst van het leger als paukenist. De paukenist op het schilderij dat ook in deze zaal hangt, draagt ook een halsband.
Blijkbaar was de band – eenmaal vastgezet om de hals – niet eenvoudig meer te verwijderen.
Overigens was het verboden om in het Nederland aan deze kant van de Atlantische Oceaan slaven in huis te hebben, maar veel welgestelden trokken zich daar weinig van aan, en gunden zichzelf zo’n pronkstuk.
Paulus is misschien geen naam die je snel zou verwachten bij iemand wiens familie recentelijk nog in Ghana of Angola woonde. Tot slaaf gemaakten mochten echter niet zelf bepalen welke naam zij of hun kinderen droegen. Vanaf het moment dat een tot slaaf gemaakte na een vreselijke overtocht voet had gezet op gekoloniseerde grond, was het dragen van een Afrikaanse naam taboe. Voortaan droeg de tot slaaf gemaakte een naam die door de meester was bedacht. Ook werd hij of zij gebrandmerkt met een brandijzer. Met de initialen van de eigenaar, en al eerder – bij verhandeling in trans-Atlantisch gebied – met het merk van de WIC. In de tentoonstelling is brandijzer te zien, dat in het verleden echt is gebruikt. Ik kan er maar moeilijk naar kijken.
Het levensverhaal van de Indonesische volksheld Surapati is al vaak beschreven. Al op jonge leeftijd werd hij door een Nederlander gekocht en meegenomen naar Batavia om als bediende te werken. Hij vluchtte met een aantal anderen en sloot zich vervolgens aan bij het VOC-leger. Op een zeker moment keerde Surapati zich in eerste instantie met succes tegen datzelfde leger. Uiteindelijk nam het leger revanche, wat hem fataal werd.
Op een schilderij van Jacon Coeman uit 1665 is Surapati te zien als bediende van VOC-opperkoopman Pieter Cnoll met zijn familie. Op de achtergrond, uit het licht. Blijkbaar wilde Cnoll graag zijn menselijke bezittingen tonen, maar moest vooral duidelijk zijn dat die minder belangrijk waren dan hij en zijn gezinsleden.
Naast de verhalen van Wally, Oopjen, Paulus en Surapati worden in de tentoonstelling de verhalen verteld van Joao, die in 1646 vluchtte van Portugees-Braziliaans naar Nederlands Braziliaans grondgebied, hopend op een beter leven. Ook beleven we het verhaal van de vele ‘van Bengalens’, die vanuit de bocht van Bengalen over de hele wereld werden verscheept, van ma Sapali die rijsthalmen in haar haren vlocht om een geheime voorraad op te bouwen: voor een grote groep tot slaaf gemaakten levensreddend, en er zijn de verhalen van Tula, Dirk Hogendorp en Lokhay die ieder op eigen wijze streden voor voor afschaffing van de slavernij. Laatstgenoemde ontsnapte meerdere keren van een plantage, waarna één van haar borsten als straf werd afgesneden. De ruimte waarin haar verhaal wordt verteld hangt vol blauwe kralen, waarmee tot slaaf gemaakten uitbetaald werden. Na afschaffing van de slavernij op St. Eustachius werden ze massaal in zee gegooid om symbolisch af te rekenen met het verleden.
Voor zover ik weet werd in Nederland niet eerder op een plaats als Het Rijksmuseum een dergelijke tentoonstelling georganiseerd. Door voorwerpen uit het verleden een stem te geven, onderstreept het museum het historisch belang ervan. Door kunstwerken die voorheen vooral stonden voor ‘die schitterende Gouden Eeuw’ in een ander daglicht te zetten, erkent ‘Het Rijks’ dat die periode een gruwelijke keerzijde kende. Nederland heeft veel inwoners waarvan voorouders die gruwel aan den lijve hebben ondervonden. Hoe pijnlijk ook: het is goed dat de verhalen over deze tijd niet langer in de doofpot worden gestopt.
‘Slavernij’ is vanaf 5 juni te bezoeken, wanneer de musea eindelijk weer openen. Voor scholen is er nu al mogelijkheid tot een bezoek (na reservering), wat mij in de gelegenheid stelde om Het Rijksmuseum met een aantal leerlingen te betreden. Zij waren – net als ik – diep onder de indruk, maar ook opgelucht en blij om na lange tijd weer cultuur te mogen snuiven. Ook de medewerkers van het museum leken nóg iets enthousiaster dan anders om ons te kunnen ontvangen. In een museum hoort publiek. Zeker wanneer er zo’n bijzondere tentoonstelling is te zien!
Bekijk ook de documentaire ‘Nieuw licht: Het Rijksmuseum en de slavernij” via www.2doc.nl en de uitgebreide informatie op de website van ‘Het Rijks’: www.rijksmuseum.nl.
De tentoonstelling ‘Slavernij’ is te bezoeken van 5 juni 2021 tot en met 28 augustus 2021