Mesdag & Japan. Het Verre Oosten verzameld.

Op 23 maart begint in Het Van Gogh Museum in Amsterdam de tentoonstelling Van Gogh en Japan. Tegelijkertijd loopt in De Mesdag Collectie de tentoonstelling  Mesdag en Japan. Het verre Oosten verzameld.    In de negentiende eeuw sprak Japan tot de verbeelding van van veel Nederlandse kunstenaars. Het exotische, onbekende, niet door technologische ontwikkelingen aangetaste leven prikkelde hun fantasie en inspireerde hen tot het creëren van iets nieuws.   De meest bekende Nederlandse kunstenaar die zich door Japan liet beïnvloeden is ongetwijfeld Vincent van Gogh. Ook al heeft hij het land nooit bezocht: er was genoeg voor handen om inspiratie uit te putten. Vanaf de zeventiende eeuw had Nederland een unieke handelspositie met Japan. Als gevolg hiervan kwamen Japanse prenten en gebruiksvoorwerpen onze kant op, tot genoegen van de Japan-liefhebbende kunstenaars: de Japonisten.     

Video-impressie van de tentoonstelling   Ook kunstenaar Hendrik Willem Mesdag was gek op Japanse spulletjes. In zijn werk liet hij zich niet zichtbaar inspireren, maar in de loop der jaren legde hij een fantastische verzameling aan en opende een museum. In de jaren rond de opening van zijn museum kocht hij meer dan 140 Japanse objecten, variërend van keramiek tot samoeraizwaarden. In de tentoonstelling Mesdag en Japan wordt voor het eerst uitgebreid aandacht besteed aan deze unieke verzameling.    De voorwerpen staan thematisch opgesteld in drie zalen. In de eerste zaal staat de vroege bewondering voor de Japanse kunst centraal. De eerste Japanse voorwerpen die naar ons land kwamen waren verschrikkelijk duur en alleen voor de allerrijksten bereikbaar.   

  In deze zaal zien we onder andere een prachtig samoeraizwaard, afkomstig uit één van de beste smederijen van Japan. Het heft van het zwaard is versierd met vlechtwerk. Tussen het vlechtwerk is een krabbetje te zien. Volgens een oude legende zouden krijgers van een oude clan ooit zijn omgekomen bij een zeeslag, maar geïncarneerd tot krabbetjes weer aan land zijn gekomen.    De import van Japanse objecten kreeg een boost nadat in 1868 een keizer ging regeren die het shintoïsme met zich meebracht. Er volgde een soort beeldenstorm: tempels moesten afstand doen van hun boeddhistische beelden en altaarvazen, die veelal in het Westen terechtkwamen.   

Een bronzen offervaas met een bijzonder gedetailleerd gevormde drakenkop, afkomstig uit zo’n tempel, kan hier worden bewonderd. De vaas heeft onlangs een behoorlijke upgrade gekregen: heel lang stond hij in de collectie bekend als kwispedoor, een ouderwetse spuugbak!   De tweede zaal  toont ons hoe populair de Japanse objecten waren bij Mesdag en zijn omgeving. Blikvanger in deze ruimte zijn twee meer dan manshoge koperen kraanvogels, die voor het raam zijn geplaatst. Mesdag betaalde in 1889 een bedrag van 500 gulden voor de vogels. In die tijd een fors bedrag! Voor een schilderij van de zeer gewaardeerde schilder Jean Baptiste Corot legde in deze periode hetzelfde bedrag neer.  

Zoals de Chinese restauranteigenaar zijn gerechten vaak aanpast aan de Nederlandse smaak om ze toegankelijker te maken, pasten Japanners de vormgeving van hun objecten op een gegeven moment ook aan de westerse smaak aan. In antieke helmen werden draken waren gegraveerd en keramiek werd gedecoreerd met exotische vogels en bloemen. De collectie van Mesdag bestaat voor een groot deel uit deze exportkunst.    Veel Nederlandse kunstenaars waren uitermate geïnteresseerd in Japanse prenten. Deze waren ook relatief goedkoop. Mesdag voegde geen prenten toe aan zijn verzameling, maar wel een vaas waarop een Hokusai-prent was gekopieerd. De prent vertelt het verhaal van Endo Morito. Hij is verliefd op zijn nicht. Zij is echter al is getrouwd. Hij besluit daarop haar echtgenoot te vermoorden, maar vermoordt echter per ongeluk zijn nichtje. Hierop besluit hij monnik te worden. Hij legt zichzelf een aantal beproevingen op, waaronder een verblijf van drie weken onder een ijskoude waterval.   

De oorspronkelijke prent is is thans in het bezit van het Rijksmuseum en wordt tijdelijk naast de vaas tentoongesteld in De Mesdag Collectie.  De trots, de Nachtwacht van de tentoonstelling is een blauw-witte schaal, waarop als een soort stripverhaal het productieproces in de porseleinfabriek staat afgebeeld. Naar bekend bestaan er slechts drie andere soortgelijke schalen.   

In de laatste zaal wordt de Invloed van de Japanse kunst op de Nederlandse kunst, en dan met name de Haagse keramiek belicht. Zo is daar de Dekselpot, rond 1890 gemaakt door keramist Samuel Schellink. De vorm van de pot doet Japans aan, alsmede de leeuwhond, waarmee hij het deksel versierde. De pot is afkomstig uit een particuliere collectie en behoorlijk uniek. Conservator Bram Donders straalt als hij vertelt over het moment waarop hij het object mocht uitpakken.   

De leeuwhond op de Dekselpot staat in Japan symbool voor moed en kracht en ook andere dieren hebben een symbolische betekenis. Een aantal van deze symbolen wordt op banieren in deze zaal uitgelegd.   

De gele vissenkom, aan de buitenkant gedecoreerd met karpers en aan de binnenkant met een draak, is ook duidelijk geïnspireerd op de Japanse vormentaal en doet denken aan een traditionele prent.  

Besteed in deze zaal ook even aandacht aan het decoratieve tapijt naar een ontwerp van Theo Colenbrander.   

De tentoonstelling wordt besloten met een aantal grote foto’s uit de tijd van Hendrik Willem Mesdag. Hierop is onder andere de overvolle inrichting van zijn woning te zien. Wie goed kijkt naar de foto van zijn atelier ziet dat hij de Japanse vazen ook gebruikte om zijn penselen in op te bergen…

Mesdag & Japan. Het Verre Oosten verzameld.
Tot en met 17 maart 2018
De Mesdag Collectie Laan van Meerdervoort 7-F 2517 AB Den Haag

Bij deze tentoonstelling is een publicatie verschenen, geschreven door Renske Suijver. Te koop bij De Mesdag Collectie en in de boekhandel voor 14,90. ISBN: 9789079310906

De ‘Gazing Ball’ van Jeff Koons

Het is rond het jaar 1500. Pietro Vannucci, afkomstig uit de omgeving van Perugia en daarom Pietro Perugino genoemd, is op het hoogtepunt van zijn carrière als kunstschilder. Hij krijgt de opdracht een schilderij te maken voor een kapel in de San Giovanni in Monte te Bologna. Het wordt de Madonna met kind en vier heiligen, een manshoog altaarstuk geschilderd in olieverf. Het gebruik van olieverf is op dat moment nog vrij nieuw en het werk valt dan ook op door zijn heldere kleuren. De langzame droogtijd van de verf zorgt ervoor dat Pietro uitgebreid de tijd kan nemen om de foefjes uit zijn Renaissance-trukendoos toe te passen: geleidelijke kleurovergangen, een haast tastbare anatomie en glanzende kledij die in ontelbare plooien om de lichamen valt.   

Pietro Perugino, Madonna met kind en vier heiligen, ca. 1500

Op een wolk, voor een gele Amandel troont in haar herkenbare blauwe gewaad Maria. Op haar schoot houdt zij het kindje Jezus. Onder hen, op de grond, vier heiligen. Van links naar rechts zien we: Mattheus, één van de evangelisten, herkenbaar aan zijn engelenvleugels, die in dit geval deel uit lijken te maken van zijn harnas. Naast hem staat Catharina, herkenbaar aan het wiel waarop zij uiteindelijk zou worden geradbraakt omdat zij haar leven aan God wilde wijden, in plaats van aan een verliefde Romeinse keizer. Een hevige straf: ze werd aan het wiel vastgebonden waarna haar ledematen met een ijzeren staaf kapot werden geslagen. Ze overleefde deze echter (het rad brak), waarna de keizer haar liet onthoofden. Het wondvocht uit haar hals genas de zieken uit de stad van de pest, de reden waarom Catharina later werd aangeroepen als beschermheilige tegen deze ziekte. In het geval van Pietro Perugino zou dat jaren later overigens tevergeefs blijken. Derde van links is Apollonia, in haar linkerhand een tang. Volgens sommige verhalen zouden zouden haar tanden en kiezen tijdens martelingen door een beul uit haar mond zijn geslagen, volgens andere bronnen werden ze met een tang uitgetrokken. Uiterst rechts staat evangelist Johannes, herkenbaar aan de adelaar.

De compositie van het schilderij is symmetrisch, en door de belangrijkste personen op het paneel kan een denkbeeldige driehoek worden getrokken. De Renaissance is een tijd waarin de wetenschap bloeit. Net als in de klassieke oudheid trouwens. Renaissance betekent immers ‘wedergeboorte’, en dat slaat in dit geval op ideeën uit Griekse en Romeinse tijd. De aandacht voor wiskundige nauwkeurigheid dringt ook door binnen de beeldende kunst. Behalve strak uitgemeten composities doet ook het lijnperspectief haar intrede. Op een ander beroemd werk van Perugino, Jezus overhandigt de sleutels aan Petrus, te zien in de Sixtijnse kapel in Vaticaanstad, is goed te zien dat hij dat onder de knie had.   

Pietro Perugino (1446/1450 – 1523), Overdracht van de sleutel aan Petrus, ca. 1481-82

De Renaissance is ook de tijd van het humanisme. Het leven is niet meer alleen gericht op de toekomstige tijd in het hiernamaals, ook voor het leven op aarde kan een invulling worden gevonden die de moeite waard is. Het aardse leven gaat dan ook meer en meer een rol spelen in de schilderkunst. Daar waar de achtergrond van een tafereel in de Middeleeuwen uit niet meer bestond dat een egaal blauw of gouden vlak, zien we nu vaak landschapjes.    

  De Renaissance-kunstenaar is niet langer louter en alleen maar dienstbaar aan zijn opdrachtgever maar mag trots zijn op wat hij heeft gecreëerd: het werk is dan ook ondertekend. Op het wiel van Catharina staat PETRVS PERRVSINVS PINXIT: Pietro Perugino heeft dit geschilderd.   

De moeite waard. Dat vindt ook Jeff Koons, die het werk in 2014-15 uitermate minutieus naschildert. Dat wil zeggen: hij zet zijn assistenten aan het werk. Als ik een beeldscherm met het origineel van Perugino naast het werk van Koons houd zie ik nauwelijks verschil. Het werk van Koons lijkt iets helderder van kleur, maar dat verschil kan ook aan de foto op mijn beeldscherm liggen. In de achtergrond is iets minder sprake van atmosferisch perspectief: het is wat minder ‘mistig’. Koons heeft het werk echter eigen gemaakt door er een grote spiegelende blauwe bol voor te plaatsen. Een zogenaamde Gazing Ball waarin de aanschouwer zichzelf ziet weerspiegelen. Zo zou men zich meer één met het schilderij voelen. Blijkbaar is Koons nogal tevreden met dit grapje: naast het werk van Perugino voorzag hij zo’n vijftig andere kopieën van meesterwerken van een dergelijke blauwe bol, waaronder de Mona Lisa.   

In de Nieuwe Kerk wordt ieder jaar een meesterwerk tentoongesteld. Dit keer is dat de Perugino Gazing Ball van Koons. Ik wil weleens zien wat voor effect die bal nu heeft. Ik heb regelmatig het gevoel op te gaan in een schilderij. Zou dit effect nog meer versterkt kunnen worden door die bal? Het antwoord is ‘nee’. Ik ben onder de indruk van de Perugino-kopie, maar heb het idee dat die bal in de weg staat. En ik geef het een kans hoor! Ik neem afstand, ga vlak voor de bal staan, links van de bal, rechts van de bal. Ik neem weer afstand, ga een tijdje op één van de bankjes voor het schilderij zitten, kijk door mijn wimperharen… Als ik afstand neem, zodat ik het hele schilderij goed kan zien, zie ik mezelf niet weerspiegelen in de bol, en als ik dichtbij de bol ga staan, zodat ik mezelf goed zie weerspiegelen, zie ik het schilderij niet goed. Het beste effect is te bereiken door in een positie te gaan staan waarin je zowel jezelf als het schilderij is de bol ziet weerspiegelen, maar het is wat mij betreft eerder irritant dan een amazing gazing experience. Ondertussen schiet één van de bezoekers de suppoost aan: “Meneer, dit is toch gewoon een hele grote kerstbal?” Misschien wil ik té graag, verwacht ik er teveel van…

Met een boog om De Nieuwe Kerk heen? Zou ik niet doen. Het is sowieso fijn om (op een rustig moment) in deze kerk te vertoeven, en misschien heeft de Gazing Ball op jou wel het beoogde effect. Bovendien doet de mystieke omgeving het schilderij goed. Het gebouw heeft een prachtig ‘tweede lijst effect’ op het werk van Koons. Of moet ik zeggen Perugino?

Jeff Koons – ‘Gazing Ball’ Nieuwe Kerk Dam, Amsterdam
Tot en met 8 April 2018  

Human Nature in het FOAM

De kunstschilder van de negentiende eeuw heeft het niet zo op met het burgerlijke, alledaagse leven. Hij is een gevoelsmens, avontuurlijk en wild en zoekt zijn inspiratie in alles wat niet direct voor handen is: roemrijke heldendaden uit het verleden, exotische oorden, dromen, sprookjes én de natuur. Vaak legt de Romantische kunstenaar de nadruk op grootse en overweldigende natuurkrachten. De mens is maar klein en nietig tegenover al dat oergeweld.   

De tentoonstelling ‘Human Nature’ in het FOAM omvat een fotoserie van Lucas Foglia. Geen kunstenaar uit de tijd van de Romantiek, maar een hedendaagse fotograaf. Toch werd ik direct bij het zien van de eerste foto twee eeuwen terug in de tijd geworpen: De foto Kate in an EEG Study of Cognition in the Wild, Strayer Lab, University of Utah (2017) toont een jonge vrouw, met opgetrokken benen, zittend op een bergtop. Het dal onder haar als een immense diepte, deels verdwijnend in een mist. Het apparaat waarmee de vrouw is verbonden registreert  haar hersenactiviteit, als deel van een neurowetenschappenlijk onderzoek naar de invloed van verschillende natuurlijke omgevingen op de mens.  

Kate in an EEG Study of Cognition in the Wild
De wandelaar boven de nevelen, Caspar David Friedrich in 1817.
Bron: Hamburger Kunsthalle

De foto doet mij sterk denken aan het schilderij De wandelaar boven de nevelen dat de Duitse kunstenaar Caspar David Friedrich in 1817 maakte. De figuur in zijn schilderij is op de rug afgebeeld en verzonken in de aanschouwing van het enorme gebergte, net als op de foto van Foglia in nevelen gehuld.

De natuur doet iets met de mens, daarvan is men zich al eeuwen bewust, en de Universiteit van Utah probeert het nauwkeurig in kaart te brengen. Maar de mens doet ook iets met de natuur. Dit laatste realiseerde Lucas Foglia maar al te goed toen de velden van het zelfvoorzienende boerenbedrijf van zijn familie in 2012 overstroomden. De orkaan Sandy had de oudste bomen in de naburige bossen omver geblazen. De storm werd door deskundigen geweten aan klimaatverandering, veroorzaakt door menselijk gedrag. Dit deed Foglia beseffen dat als het weer beïnvloed kan worden door de mens, er geen plek meer op aarde is die niet is beïnvloed door de mens.

Vanaf dat moment stond de natuur centraal in de fotografie van Foglia: hij fotografeerde in bossen, op boerderijen en woestijnen. Een Amerikaan brengt tegenwoordig gemiddeld 93 procent van zijn tijd binnen door, iets waarin de overheid verandering probeert te brengen door programma’s op te zetten die het contact met de natuur moeten bevorderen. Ook dit werd een geliefd onderwerp voor Foglia: ontroerend is Troy met een parelhoenkuiken in zijn hand, GreenHouse-programma, Gevangeniscomplex op Rikers Island, New York, waarop een flinke kerel, gevangene van het grootste gevangeniscomplex in New York, duidelijk geraakt wordt door een jong vogeltje. Hij treft het beestje in één van de drie biologische tuinen die bij de gevangenis zijn aangelegd. In deze moestuinen verzorgen gedetineerden bloemen, groenten en fruit. Het tuinieren verandert niets aan hun status als gevangene, toch voelt het als tijdelijke ontsnapping uit een wereld waarin rellen, noodprotocollen en eenzame opsluiting centraal staan. 

De verwoestende kracht van de natuur wordt zichtbaar in Bomen die gemarkeerd zijn om gekapt te worden na een natuurbrand, National Park Service, Californië. Het dramatische effect wordt versterkt door de opengespleten boomstam op de voorgrond, waartussen vuur smeult. Niemand zal moeite hebben hierin de opengesperde bek van een vuurspuwende draak te zien: een toevalligheidscadeautje. 

Bomen die gemarkeerd zijn om gekapt te worden na een natuurbrand, National Park Service, Californië.

Minder toevallig lijkt de gelijkenis tussen die foto waarop een jong meisje zwemt tussen een ogenschijnlijk oneindige zee van waterlelies, en de welbekende schilderijen van Monet. De voorgrond van de foto wordt uitgelicht door een laagstaande zon. Was de foto een aantal minuten eerder of later genomen, dan zou de sfeer op de foto totaal anders kunnen zijn. Exact dat was wat Impressionist Monet fascineerde bij het schilderen van zijn favoriete thema. Om de waterlelies bij alle seizoenen, op ieder moment van de dag te kunnen bestuderen, liet hij in zijn achtertuin een vijver aanleggen. Ook de foto van Foglia is dichtbij huis genomen, op een steenworp afstand van de familieboerderij.

Maddie with Invasive Water Lilies, North Carolina.
Claude Monet, Le Bassin Aux Nymphéas, 1917-1919

Zoals gezegd benadert Lucas Foglia verschillende facetten van de natuur, zolang de relatie met de mens maar centraal staat. Binnen de tentoonstelling zijn verder foto’s te zien van de prachtige verticale tuinen in de betonjungle van Singapore, die pogen het contact tussen bewoner en natuur te herstellen. Voor zover dat ooit heeft bestaan tenminste.

Er zijn foto’s van dreigende vulkaanuitbarstingen, van een stoere vent afdaalt in een smeltende gletsjer en van een koppel dat in elkaar opgaat met de wildernis als decor. Persoonlijk spreken de meer geposeerde foto’s mij wat minder aan. De personen die volledig op lijken te gaan in de natuur, onbewust van ‘indringers’, geven het beste beeld van wat de natuur bij de mens teweegbrengt en vice versa.

In totaal laat de tentoonstelling 35 foto’s zien waarin engagement en esthetiek elkaar in geen geval uitsluiten.

Bij Human Nature is een monografie verkrijgbaar, die verschenen is bij Nazraeli Press (2017)

Tot en met 15 April 2018
Foam Fotografiemuseum
Keizersgracht 609, Amsterdam              

Nederlanders in Parijs

Een weekendje Parijs. Voor velen van ons is het vandaag de dag zo gewoon: zes uur met de auto, of drie uur met de Thalys! Zo’n reis is stukken comfortabeler dan die van de Nederlandse kunstenaar Johan Barthold Jongkind die aan het begin van de 19e eeuw de tocht naar Parijs maakt. Vijf dagen lang zit hij in een hobbelende koets om geradbraakt aan te komen in de stad van de belofte. De stad van de vooruitgang.   Het is 1846 als Johan Barthold Jongkind naar Parijs vertrekt. Een jaar eerder heeft hij de Franse schilder Eugène Isabey ontmoet bij de onthulling van een standbeeld van Willem van Oranje-Naussau. De Fransman nodigt hem uit als leerling in zijn atelier. Met behulp van een beurs, verstrekt door Koning Willem II, kan Jongkind deze droom waarmaken. Hij heeft het naar zijn zin in Parijs. Dankzij zijn open karakter maakt hij makkelijk contact en sluit hij vriendschap met onder andere Daubigny, Baudelaire, Rousseau en Corot. Na een periode waarin Jongkind vooral de kunst afkijkt van anderen, timmert hij al vrij snel aan de weg in Frankrijk. Hij wint diverse prijzen in de Salon, dé toonaangevende tentoonstelling in Parijs. Wie mee wil tellen, moet tot dit instituut worden toegelaten.   Aan zijn avontuur in Parijs lijkt een vroegtijdig einde te komen wanneer zijn beurs wordt ingetrokken. Korte tijd later keert hij, inclusief drankprobleem, terug naar Nederland.   

Johan-Barthold Jongkind (1819-1891). “Notre-Dame vue du quai de la Tournelle”. Huile sur toile, 1852. Musée des Beaux-Arts de la Ville de Paris, Petit Palais.

Dankzij een liefdadigheidsveiling, georganiseerd door zijn kunstenaarsvrienden, kan Jongkind terugkeren naar Parijs, waarna hij een zeer productieve periode doormaakt. Hij maakt kennis met een nieuwe generatie kunstenaars die hij op zijn beurt begeleidt: zo leert hij niemand minder dan Claude Monet goed te kijken naar het licht.    In de jaren zestig van de 19e eeuw zegt Monet hierover: “Jongkind vroeg me mijn schetsen te laten zien en nodigde me uit om met hem te gaan werken. Hij legde me uit waarom hij schilderde en werd mijn ware meester. Jongkind is verantwoordelijk voor de opvoeding van mijn ogen.”    Niet alleen Jongkind weet de weg naar Parijs te vinden. In de 19e eeuw reizen veel Nederlandse kunstenaars naar Parijs. Met een bruisende gemeenschap bestaande uit jonge kunstenaars, gerenommeerde opleidingen, de Salons waarin werk kan worden tentoongesteld en het Louvre met zijn prachtige collectie oude meesters is deze stad een Walhalla voor deze creatieve geesten. Er wordt onderling gediscussieerd, en ideeën over kunst worden uitgewisseld. Een aantal kunstenaars keert na een paar jaar weer terug naar Nederland en inspireert vervolgens de thuisblijvers.    In de tentoonstelling ‘Nederlanders in Parijs 1789-1914 bekijken we de Franse hoofdstad door de ogen van Nederlandse kunstenaars die op zoek naar inspiratie zuidwaarts reisden. Een prachtige collectie vertelt ons van wie zij leerden en wat de omgeving van Parijs met hen deed.    Verdeeld over drie etages kunnen bezoekers zich vergapen aan schilderijen en tekeningen van deze kunstenaars, die ieder een eigen gedeelte in de zalen hebben. Ernaast hangt werk van hun inspirators en/of navolgers. Op deze manier is per kunstenaar goed te zien op welke manier zij de kunst bij anderen hebben afgekeken, of hoe anderen de kunst bij hen afkeken: wat betreft onderwerp, manier van schilderen, stijl, sfeer, materiaal… of een combinatie van aspecten.   

    Een kunstenaar die waarschijnlijk niet zelf de keuze maakt om naar Parijs te vertrekken is Ary Scheffer. Het is 1811 en hij is zestien jaar oud, als zijn moeder met hem naar Parijs verhuist. Zijn carrière verloopt in sneltreinvaart. Aanvankelijk is hij tekenleraar van de kinderen van de hertog van Orleans, maar als de hertog koning wordt, krijgt Scheffer een vaste positie aan het hof. Hij sluit vriendschap met de Franse schilders Géricault en Delacroix. In de tentoonstelling is zijn werk naast dat van hen opgesteld en wordt direct duidelijk dat zij elkaars werk goed hebben bekeken. Zo is de dramatische manier van schilderen, met de hevige licht-donker-contrasten, bij alle drie de kunstenaars aanwezig.      Ik heb lang staan kijken naar het schilderij ‘Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius’. Net als vele anderen uit verleden en heden ben ik onder de indruk van het drama dat zich hier voltrekt: Het beeldt een verhaal uit ‘La Divina Comedia’ uit. In het oog springt de opvallende diagonaal, bestaande uit een in elkaar verstrengelde Francesca en Paola, drijvend op de stormen van de hel. Via links boven wordt mijn blik naar rechts onder geleid, langs de lange lokken en de billen van Francesca. Daar, aan de rechterkant, meer in het duister, vallen mij twee figuren in de achtergrond op. Het zijn de Romeinse dichter Vergilius, die wordt rondgeleid in de hel door Dante, de schrijver van ‘La Divina Comedia’. Beide mannen kijken peinzend: de voorste figuur fronst zijn voorhoofd, de achterste houdt zijn hand tegen zijn gezicht: alsof hij heel diep nadenkt.  

Ary Scheffer, Francesca da Rimini en Paolo Malatesta aanschouwd door Dante en Vergilius, 1854, Hamburger Kunsthalle

Francesca en Paolo bevinden zich in de tweede ring van de hel, de ring van de wellustigen. Zij zijn gestorven aan een verboden liefde. Francesca was gedwongen te trouwen met de wanstaltige Gianciotto. Zij was echter verliefd op de knappe Paolo, de jongere broer van Gianciotto. Op het moment dat zij toegeven aan hun passie, worden zij verrast door Gianciotto die ze met een zwaard doodsteekt. Op de borst van Paolo en op de rug van Francesca zijn inderdaad steekwonden te zien.

Dit schilderij wordt toegelaten tot de Salon en omdat het schilderij waanzinnig populair blijkt, maakt Scheffer nog negen vergelijkbare exemplaren.

Kees van Dongen vertrekt in 1899 naar Parijs. Inmiddels duurt het geen vijf dagen meer om daar aan te komen, maar slechts één. De reis verloopt ook een stuk comfortabeler: inmiddels rijdt er een trein. Hij gaat wonen in het Montmartre gebied, een gebied dat aanvankelijk nog vrij dorps is, maar zich aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelt tot uitgaansgebied. Van Dongen voelt zich enorm aangetrokken tot het uitgaansleven, wat op zijn schilderijen met prachtig uitgedoste vrouwen duidelijk te zien in.

Franse critici vinden zij werk te heftig. De heftige penseelstreken en de felle kleuren zijn hen te veel. Naast de bijna monumentale schilderijen van dames maakt hij ook kleine tekeningen op straat. Zelf zegt hij daarover: “Een krijt of inktkrabbel, eventjes een kleurtje erop en klaar is Kees”.  

Kees van Dongen, Hindoedanseres, ca. 1909-1910
Particuliere collectie (met dank aan Libbie Howie)

In 1909/1910 schildert Kees van Dongen de ‘Hindoedanseres’. Hij besteedt duidelijk meer aandacht aan de compositie, de manier waarop het figuur op het vlak is geplaatst , dan aan haar anatomie. De kronkelende vrouw is figuratief geschilderd, maar de vlakken die haar omringen lijken puur neergezet om haar lichaamshouding kracht bij te zetten: ze stellen verder niet veel voor. Of het moet een rookwolk zijn waarin zij al dansend ruimte heeft gemaakt voor haar gestalte, met onder haar rechterarm nog een flard. Hoe van Dongen het voor elkaar heeft gekregen weet ik niet, maar een paar grove penseelstreken geven het glanzende materiaal van haar broek en haar sieraden weer. Het schilderij krijgt nog even wat meer dynamiek door de groene schaduwen op haar huid die hevig contrasteren met de rode achtergrond.

Naast Jongkind, Scheffer en van Dongen, komen nog vijf andere Nederlandse kunstenaars ruim aan bod binnen de tentoonstelling. Zo is een mooie metamorfose te zien binnen het werk van Piet Mondriaan. De schilderijen van vóór zijn verblijf in Parijs zijn figuratief. Wel is al te zien dat hij geneigd is tot vereenvoudiging van de vormen. Eenmaal in aanraking gekomen met het kubisme, wordt zijn werk steeds abstracter. Totdat zijn werk alleen nog maar uit de bekende vlakken en lijnen bestaat.

Er is aandacht voor George Hendrik Breitner, die zijn inspiratie vooral buiten op straat vond en een fascinatie had voor paarden. Verder had hij veel aandacht voor het werk van Degas. Door hiernaar te kijken leert hij de bekende balletdanseressen schilderen.Terug in Nederland brengt hij dit meerdere malen in de praktijk.

Natuurlijk biedt het Van Gogh Museum ruimte aan van Gogh, die uiteindelijk twee jaar in Parijs verblijft. Eerst moet hij niet veel hebben van het werk van de impressionisten, dat hij in Parijs veel tegenkomt, maar uiteindelijk gaat hij overstag. Zijn schilderijen, hier mede op geïnspireerd, stelt hij tentoon in café’s, in de hoop iets van zijn werk te verkopen. Helaas blijft dit zonder resultaat.

Ook Gerard van Spaendock komt aan bod, hofschilder en bekend om zijn bloemstillevens.

De liefhebbers van grafiek kunnen hun hart ophalen op de bovenste etage, waar een grote serie etsjes, met als onderwerp ‘landelijk Montmartre’ te zien is. Voor Eugène Delâtre vormde de heuvel een onuitputtelijke bron van inspiratie. Alsof hij het landelijke karakter ervan wilde vastleggen voordat het verdwenen zou zijn. Besteed op deze etage ook vooral even aandacht aan het kleine schilderijtje dat Vincent van Gogh kort na aankomst in Parijs op de Montmartre maakt.  

Bal du Moulin de la Galette. c. 1880-1890 Eugène Delâtre (1864-1938). Ets en roulette op zwart vergépapier, 22 cm x 30.5, Van Gogh Museum, Amsterdam.

Ik vermoed dat inmiddels duidelijk is dat er meer dan genoeg te bewonderen valt binnen deze expositie, maar mocht je je toch verder willen verdiepen in deze schilders, dan kun je terecht in het Dordrechts Museum, waar vanaf 29 oktober de tentoonstelling ‘Jongkind & vrienden’ is te zien, of bezoek de tentoonstelling ‘Nederlanders in Barbizon’ bij De Mesdag Collectie in Den Haag.

Ook is het zeer de moeite waard om de bijbehorende catalogus aan te schaffen. Deze telt 272 pagina’s en is rijk geïllustreerd. In het Nederlands én Engels verkrijgbaar via de museumshop en boekhandels. Prijs: 29,90, ISBN: 978 90 6868.

‘Nederlanders in Parijs’ in het Van Gogh Museum.
Tot en met 7 januari 2018        

Hollandse Meesters uit de Hermitage

Museum De Hermitage Amsterdam heeft 63 Hollandse meesterwerken uit de Gouden Eeuw opgehangen, waarvan een groot gedeelte honderden jaren niet op Nederlandse bodem is geweest. Je weet niet wat je ziet. Nouja, ik weet wel wat ik zie, want de meeste werken ken ik uit mijn kunstgeschiedenisboeken. En hier hangen ze allemaal bij elkaar: in het echt! Ik bezocht nooit de Hermitage in St. Petersburg, waar het merendeel van deze werken normaal gesproken hangt, en ik ben de mensen van dit museum dan ook dankbaar dat ze zo’n groot deel van hun prachtige collectie Hollandse meesterwerken uit logeren hebben gestuurd naar Amsterdam. Tijdelijk verblijven zij niet aan de Neva, maar aan de Amstel.

De Hermitage in Amsterdam

Zeker als je bedenkt dat de directeur van de Hermitage in St. Petersburg, Michail Pitrovsky, bij de opening van de Amsterdamse vestiging beloofde dat de Hollandse meesterwerken niet naar Nederland zouden komen. De Hermitage mocht geen concurrent van de Nederlandse musea worden. Inmiddels is er eerder sprake van samenwerking dan van concurrentie en besloot het Nederlandse culturele landschap gezamenlijk dat het een goed idee zou zijn om de meesterwerken hier te laten zien. 

Pitrovsky is blij met de tentoonstelling: “De politieke relaties staan behoorlijk onder druk. Het is daarom belangrijk dat we onze culturele relatie benadrukken”. Kunst verbroedert. En kunst geeft stof tot discussie. Want horen deze werken niet gewoon thuis op Nederlandse bodem, daar waar ze ooit tot stand zijn gekomen? Is het niet raar dat een museum tweeduizend kilometer verderop deze kunst in bezit heeft? Pitrovsky: “Wij zijn als museum bewaarders, geen eigenaar. Kunst behoort niet toe aan een staat, maar aan de wereld”.    

De Hermitage in St. Petersburg

In de 17e eeuw vond er in Nederland een enorme economische groei plaats. Amsterdam werd een heel belangrijke handelsstad en een centrum van wetenschap en kunst.

De rijkdom die werd verdiend met de handel had ook een minder mooie kant: Nederlandse kooplieden maakten Afrikaanse burgers tot slaaf en verhandelden hen. Na een barre overtocht, opeengepakt op een schip, moesten zij zonder betaling en onder vreselijke omstandigheden enorm zwaar werk verrichten. Veel van wat vergaard werd in de Gouden Eeuw is letterlijk over hun ruggen verdiend. Ik was benieuwd of ook voor deze kant aandacht zou zijn in deze tentoonstelling, maar ik heb dat niet kunnen bespeuren. Wellicht is het aan mijn aandacht ontsnapt, maar vooralsnog ga ik er vanuit dat dit niet het verhaal is dat de Hermitage op dit moment wil vertellen. Wie weet in de toekomst.

Op naar het kunstzinnige aspect. Veel van de 17e eeuwse Hollandse schilders specialiseerden zich in één schildergenre. Zo schilderen Pieter Lastman en Joachim Wtewael vooral Bijbelse voorstellingen. Frans Hals en Govert Flinck maakten vooral portretten en Jan van Goyen en Jacob van Ruisdael waren specialist in het neerzetten van een landschap.      Rembrandt beheerste meerdere genres. Wij kennen hem natuurlijk allemaal van zijn Nachtwacht en zijn portretten, maar hij was ook meester in het schilderen van Bijbelse en mythologische thema’s, genrestukken (voorstellingen uit het dagelijks leven), historische taferelen en dierstudies. Naast schilder was hij ook een ongeëvenaard graficus, wat blijkt uit zijn vele etsen.   

Rembrandt van Rijn is binnen ‘Hollandse Meesters’ ruim vertegenwoordigd. Zes van zijn schilderijen prijken aan de wand van wat Marlies Kleiterp (hoofd tentoonstellingen) het ‘Rembrandtplein’ noemt. Het schilderij dat mij in deze zaal het meest opvalt is Flora, oftewel Saskia, zijn vrouw, in de hoedanigheid van deze Romeinse godin van de planten, bloemen en de vruchtbaarheid.     

Flora, Rembrandt van Rijn (1634)

Rembrandt hoopt kinderen te krijgen met zijn kersverse bruid, zoveel is duidelijk. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om Saskia zo mooi mogelijk te schilderen. De stoffen die ze draagt, het goud, de bloemen… ze zijn haast tastbaar. Hij weet op het moment van schilderen nog niet dat van de vier kinderen die hij samen met Saskia zal krijgen, er drie zeer jong zullen overlijden. Ook Saskia wordt niet erg oud: ze sterft nog voor haar dertigste aan tuberculose.

Op de tentoonstelling hangen verder onder andere werken van Gerard Dou, Isaac van Ostade, Gerard ter Borch, Jan Steen en Govert Flinck. Ik kan beter opschrijven wie niet van de partij is!

Erg leuk vind ik het schilderij Gezicht op het stadhuis in Amsterdam van Gerrit Berkheyde. Als Amsterdammer weten we allemaal hoe omgeving van het Paleis op de Dam er vandaag de dag uitziet. Aan de voorzijde, maar ook aan de achterzijde. Op het schilderij van Berkheyde is te zien hoe het paleis (toen nog stadhuis) er in 1670 bijstond. Er liep in die tijd een gracht achter het stadhuis langs, die inmiddels is gedempt. Het was er vast heel rustig, zonder het geluid van voorbijrazende auto’s en bellende trams. Aan het gebouw is niet veel veranderd, en nog altijd staat Atlas met de wereld op zijn schouders: onvermoeibaar.  

Gezicht op het stadhuis in Amsterdam, Gerrit Berkheyde (1670)

De straf van een jager van Paulus Potter is haast een stripverhaal. We zien jachtimpressies, waarin de rollen uiteindelijk zijn omgedraaid: de dieren jagen op de mens. Potter schilderde het als waarschuwing aan prins Johan Maurits. “Wees voorzichtig met het volk, anders maakt het volk jou een kopje kleiner”.

De taferelen aan de buitenrand tonen uiteenlopende jachtscènes waarbij steeds andere dieren het doelwit van de jager vormen. Verder zijn een Bijbels en een mythologisch verhaal te zien: het verhaal van St. Hubertus, waarin de jagende Hubertus gewaarschuwd wordt door een ‘heilig hert’ en de mythe waarin de naakte Diana wordt bespieden door de jager Acteon, en hem voor straf in een hert verandert.

De twee scenes in het midden tonen de terechtstelling van de jager en zijn handlangers: zijn honden. Er wachten hen gruwelijke straffen. De wraak is van de gezichten van de dieren af te lezen, Potter heeft bijzonder zijn best gedaan op het uitbeelden van emotie.  

De straf van een jager, Paulus Potter (1647)


Schuin voor het schilderij van Potter, staan twee vazen met daarop reproducties van taferelen uit De straf van een jager. Deze werden in 1830 door de Keizerlijke Porseleinfabriek vervaardigd. 

Vaas met tafereel uit ‘De straf van een jager’.

Hoe zijn al deze werken nou ooit in Rusland terechtgekomen? De Hollandse schilderijen waren uitermate populair bij de Russische tsaren. Zij vonden vooral de manier waarop het ‘echte leven’ in beeld werd gebracht aantrekkelijk. Ze bewonderden de details en de kleurnuances. Soms hadden ze in het bijzonder liefde voor een bepaald genre. Tsaar Peter de Grote bijvoorbeeld, was erg geïnteresseerd in afbeeldingen van schepen en de zee. Hij vond ze prachtig, maar gebruikte ze ook als voorbeeld bij het bouwen van zijn vloot.

Vandaag de dag zijn de Russen nog steeds liefhebber van de Hollandse meesterwerken. Cathelijne Broers (directeur Hermitage Amsterdam): “Russische kinderen leren op school nog steeds gedichten over de Hollandse meesters uit het hoofd”. En op maandag komen studenten van kunstacademies naar De Hermitage in St. Petersburg toe om de Hollandse meesters te kopiëren.  

Ik had het enorme geluk de tentoonstelling te mogen bezoeken tijdens een perspresentatie. Het was erg rustig in de Hermitage en ik kon bijvoorbeeld vijf minuten lang ongestoord van Flora genieten. De komende maanden zal het waarschijnlijk drukker zijn in het museum, dat dan met tijdsloten zal gaan werken. Het is slim om ruim van tevoren je kaartje te reserveren. 

Onze logeetjes laten in St. Petersburg een groot gat achter. Irina Sokolova, hoofd van de afdeling Hollandse Kunst aldaar, heeft er een flinke klus aan: “er moet een enorme lagune worden opgevuld met vazen, mozaïeken en reproducties. Maar ik ben er trots op dat de werken in Amsterdam worden getoond. Het laat zien dat de beide Hermitages onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden”.

Een aanrader bij deze tentoonstelling is de audiotour, vanuit het hart ingesproken door kunsthistoricus Jan Six en historiejournalist Geert Mak. Nagenieten doe je met de schitterende catalogus, voor 29,95 verkrijgbaar in de museumwinkel

Hollandse Meesters uit de Hermitage
Tot en met 27 mei 2018
Hermitage Amsterdam
Amstel 51, Amsterdam