De Gouden Koets in het Amsterdam Museum

Ergens in het begin van 2002 kwam ik uit de bus als winnaar van een onbenullig online spelletje, waarop ik op 2 februari van dat jaar werd uitgenodigd als gast van de Vroom & Dreesman. Vanuit het raam van het restaurant kon ik de gouden koets met daarin Willem Alexander en Maxima aanschouwen, die op die dag in het huwelijk traden. Het was binnen een paar tellen voorbij: het bruidspaar wuifde vriendelijk en ik zwaaide uiteraard terug. Je wilt ‘Wil en Max’ ook niet teleurstellen op de dag van hun leven. Van de details van de koets heb ik toen niet veel in mij kunnen opnemen, maar ik had hem wel gezien! 

Waarmee ik tot een minderheid behoor, blijkt uit een enquête die deel uitmaakt van het interactieve gedeelte van de tentoonstelling ‘De Gouden Koets’, die op dit moment te zien is in het Amsterdam Museum. Maar ongeveer dertig procent van de respondenten – allen bezoekers van de tentoonstelling – had de koets ooit eerder gezien. En wie hem heeft mogen aanschouwen, zal dat doorgaans net als ik, maar kort hebben gedaan. 

In de nacht van 9 op 10 juni is het gevaarte, dat maar liefst 2800 kilo weegt, met een hijskraan naar de binnenplaats van het Amsterdam Museum getakeld. Je kunt je nu – desgewenst urenlang – uitgebreid vergapen aan alle blinkende ornamenten, de geborduurde bekleding en de beschilderde zijpanelen van de koets. 

Voortekening van het veelbesproken paneel, door Nicolaas van de Waay, 1897

Over één van die panelen is de laatste jaren veel discussie ontstaan: het gaat om het paneel dat de ‘Hulde der Koloniën’ uitbeeldt, met in het midden een maagd die Nederland representeert. Aan weerszijden van de maagd zijn personen van Indische en Afrikaanse afkomst afgebeeld die voor de maagd knielen en haar handelsgoederen brengen die afkomstig zijn uit hun land. Voor velen staat deze beeltenis voor een nare periode in de Nederlandse geschiedenis: namelijk die van kolonisatie en slavernij. Zij vinden het onaanvaardbaar dat de koets nog steeds wordt ingezet bij officiële gelegenheden zoals Prinsjesdag, of bijvoorbeeld het huwelijk van een koninklijk paar. Het Amsterdam Museum geeft het onderwerp van deze discussie in de tentoonstelling aardig de ruimte: de koloniale geschiedenis én de rol van het koningshuis daarbinnen worden belicht. De vormgeving van de koets wordt in historisch perspectief gezet, waardoor duidelijk wordt wat hiervoor destijds de motivatie was. Je hoeft jezelf niet tot uitzonderlijk ‘woke’ te rekenen om vervolgens in te zien dat de koets niet meer van deze tijd is. 

Een museumstuk dus, dat na een grondige restauratie (kosten: 1,2 miljoen euro) uitstekend op zijn plaats is in het Amsterdam Museum: het was immers de Amsterdamse bevolking die de koets in 1898 aan het koningin Wilhelmina cadeau deed. Eén dag na haar inhuldiging op 6 september, want ter gelegenheid hiervan wilde zij absoluut geen cadeaus aannemen. 

Veel mensen vinden dat de koets niet meer gebruikt moet worden.

In de tentoonstelling ‘Gouden Koets’ komt niet alleen de beladen koloniale geschiedenis aan bod, maar is er ook ruimschoots aandacht voor andere historische gebeurtenissen waarmee de koets verweven is, of waarvan deze ooit getuige was. 

Zoals het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus op 10 maart 1966. Niet iedereen was het met dit huwelijk eens, omdat Claus een verleden had bij de Duitse Wehrmacht. Er werd op de huwelijksdag dan ook hevig gedemonstreerd en tijdens de rijtoer naar de Westerkerk gooide één van de demonstranten een rookbom tegen de koets. 

Ook de inhuldigingsdag van Beatrix, een kleine 15 jaar later verliep rommelig: met name jongeren demonstreerden op die dag en vroegen onder de leus: “Geen woning, geen kroning” aandacht voor de hoge woningnood in de hoofdstad. Een deel van de demonstranten – voornamelijk kraakactivisten – raakte in de loop van de dag slaags met politie en mobiele eenheid, terwijl in de Nieuwe Kerk de plechtigheden plaatsvonden.

Buiten de huwelijken en inhuldigingen werd de gouden koets natuurlijk vele malen ingezet op Prinsjesdag – in 2010 werd de rit naar het Binnenhof verstoord door de beruchte waxinelichthouder – maar bijvoorbeeld ook bij de doop van leden van het koninklijk huis. Buiten vele foto’s en filmfragmenten pronken in het Amsterdam Museum ter illustratie onder andere trouwjurk van Wilhelmina, hoedjes van Beatrix en de originele doopjurk van alle Oranje-kindertjes sinds 1880. 

Voor het maken van de gouden koets bracht men de beste vaklieden bijeen die met materialen uit zoveel mogelijk verschillende gebieden uit het koninkrijk werkten. Men haalde leer uit Noord-Brabant, vlas uit Zeeland, teakhout uit Java en het ivoor voor de handvatten uit Sumatra.

De tienduizenden steken waarmee de zijden bekleding van de koets is geborduurd zijn deels het werk van weesmeisjes uit het Burgerweeshuis (destijds gevestigd in het gebouw waarin nu het Amsterdam Museum huist). Zij deden dit werk waarschijnlijk onbetaald. De bordurende dames die wel betaald kregen kwamen er bekaaid van af: per uur ontvingen zij 10 cent, tegenover de 25 cent die de mannen die het smeed- en timmerwerk deden.

Bordurende weesmeisjes.

De gouden koets is tot en met eind februari in het Amsterdam Museum te zien. Of de koning zich daarna weer in zijn bolide zal laten rondrijden valt nog te bezien. Hij heeft er in ieder geval voor gekozen om de koets dusdanig te laten restaureren dat deze weer de straat op kan. 

Wellicht kan de publieke opinie enige invloed uitoefenen op de beslissing die Willem-Alexander hierover zal nemen. Museumbezoekers kunnen hun mening hierover in ieder geval achterlaten in een speciaal daarvoor ingericht gedeelte van de tentoonstelling.

De Gouden Koets. Tot en met 27/2/2022 te zien in het Amsterdam Museum.

Je moet een widget, rij of vooraf gebouwde lay-out toevoegen voordat je hier iets ziet. 🙂

Tentoonstelling ‘Slavernij’ in Het Rijksmuseum

Als kind met Surinaamse ‘roots’ leerde ik al op jonge leeftijd een spelletje dat vergezeld gaat van een vrolijk klinkend liedje: “Faya siton no bron mi so…”. Een groep kinderen zit in een kring op de grond met de ogen dicht. Er wordt gezongen, terwijl de kinderen de steen doorgeven. Wie de steen in handen heeft als het liedje stopt is af. Het lijkt een beetje op ‘zakdoekje leggen’. Meer zag ik er aanvankelijk dan ook niet in. Ik had er geen enkel benul van dat het onschuldige spelletje een gruwelijke geschiedenisles omvatte. Letterlijk wordt er gezongen: “Hete steen brandt mij niet zo, brandt mij niet zo, alweer heeft meester Jantje een kind vermoord”. In 2019 vertelt historica Cynthia McLeod in ‘De Wereld Draait Door’: “Gelukkig is het liedje over het brandmerken door de orale traditie blijven bestaan, het is een getuige van de gruwelen die plaatsvonden ten tijde van de slavernij.”. Veel andere sporen uit de tijd van de slavernij zijn gewist na afschaffing. Voormalig tot slaaf gemaakten werd opgedragen niet meer over deze tijd te praten.

In de audiotour behorende bij de tentoonstelling ‘Slavernij’, die binnenkort in het Rijksmuseum is te bezoeken, komt dit lied ook voorbij. Het is één van de fragmenten uit de audiotour, die de tentoonstelling vergezelt. Door toevoeging van muziek en andere geluidseffecten ontstaat een soundscape waarbinnen de verhalen behorende bij de objecten uit de tentoonstelling, verteld door de ogen van tien hoofdpersonen, springlevend worden. 

Al bij de ingang van de tentoonstelling wordt het verleden zichtbaar én voelbaar. Onder de klokken die ooit aangaven wanneer de lange zware werkdag op de plantage aanving, vertelt de stem van hoofdverteller Glenn Helberg ons hoe het systeem van slavernij mensen tot object zonder enige rechten maakte. 

De geschiedenis van de koloniale slavernij wordt in Het Rijksmuseum verteld door de ogen van tien historische personen, die hierbij allemaal op hun eigen manier betrokken waren.

Eén van die personen is Wally, die te werk was gesteld op een suikerplantage in Paramaribo. Dag in dag uit verrichtte hij zware lichamelijke arbeid in de tropische hitte. Als er niet snel genoeg werd gewerkt volgde zware lijfstraffen, zoals zweepslagen.

In de zaal waarin het verhaal van Wally wordt verteld staat een oude kappa, afkomstig van een suikerplantage. Hierin werd het sap uit suikerrietstengels ingekookt tot suikermelasse. Dikwijls liepen tot slaaf gemaakten brandwonden op bij het werk aan de ketel, vooral als de vermoeidheid na veel te lange werkdagen toesloeg. We zien ook voorwerpen die bij de winti-religie horen, zoals het muziekinstrument gemaakt van een kalebas, bedekt met witte klei (pemba dotti). Van een aantal plantage-eigenaren mochten de tot slaaf gemaakten een feestje vieren, waarbij ze – vaak stiekem – de rituelen van hun religie uitvoerden. 

Nadat Wally in 1707 wegvluchtte van de plantage, werd hij in Fort Seelandia veroordeeld tot een gruwelijke doodstraf. 

De stem die het verhaal van Wally tot leven brengt is die van Kickbokser Remy Bonjasky. Zijn voorouders waren ooit werkzaam op dezelfde plantage als Wally.

Al wat oudere bekenden in Het Rijksmuseum zijn Marten en Oopjen. Deze rijkelui die zich in de 17e eeuw ten voeten uit lieten portretteren door Rembrandt van Rijn kennen we vooral als onderwerp van wereldberoemde Nederlandse schilderkunst. Tot voor kort was ik, gefascineerd door Rembrandts virtuoze penseelstreken, niet geneigd om hun beeltenis aan een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis te koppelen. Door ze in deze tentoonstelling te plaatsen, wordt ineens een heel ander licht op deze schilderijen geworpen. 

Directeur Taco Dibbits, die destijds nauw betrokken was bij de aankoop van de schilderijen, vertelt welke plaats Marten en Oopjen innamen binnen de slavernij. De familie van Marten verdiende kapitalen over de rug van de tot de slaaf gemaakten op de suikerplantages. Zonder het onbetaalde werk dat op de plantages werd verricht zouden deze kostbare portretten waarschijnlijk nooit tot stand zijn gekomen! De tweede man van Oopjen, Maarten, verwekte met geweld een kind bij een tot slaaf gemaakte vrouw Francesca tijdens een zakenreis naar Brazilië. Uiteraard bleef hij ongestraft en naar alle waarschijnlijkheid wist Oopjen van niets.

Een ander object dat al langer in bezit is van het Rijksmuseum is een halsband. Aanvankelijk dacht men dat deze ooit gebruikt was voor een hond, maar wie op het schilderij van het poppenhuis (Jacob Appel, ca. 1710) goed kijkt naar de hals van de zwarte bediende ziet dat hij een dergelijke band om zijn nek draagt. Het zou Paulus kunnen zijn, de jonge tot slaaf gemaakte die eigendom was van Maurits graaf van Nassau La Lecq. Op latere leeftijd werkte Paulus niet meer als bediende, maar was hij in dienst van het leger als paukenist. De paukenist op het schilderij dat ook in deze zaal hangt, draagt ook een halsband.

Blijkbaar was de band – eenmaal vastgezet om de hals – niet eenvoudig meer te verwijderen. 

Overigens was het verboden om in het Nederland aan deze kant van de Atlantische Oceaan slaven in huis te hebben, maar veel welgestelden trokken zich daar weinig van aan, en gunden zichzelf zo’n pronkstuk.

Paulus is misschien geen naam die je snel zou verwachten bij iemand wiens familie recentelijk nog in Ghana of Angola woonde. Tot slaaf gemaakten mochten echter niet zelf bepalen welke naam zij of hun kinderen droegen. Vanaf het moment dat een tot slaaf gemaakte na een vreselijke overtocht voet had gezet op gekoloniseerde grond, was het dragen van een Afrikaanse naam taboe. Voortaan droeg de tot slaaf gemaakte een naam die door de meester was bedacht. Ook werd hij of zij gebrandmerkt met een brandijzer. Met de initialen van de eigenaar, en al eerder – bij verhandeling in trans-Atlantisch gebied – met het merk van de WIC. In de tentoonstelling is brandijzer te zien, dat in het verleden echt is gebruikt. Ik kan er maar moeilijk naar kijken.

Het levensverhaal van de Indonesische volksheld Surapati is al vaak beschreven. Al op jonge leeftijd werd hij door een Nederlander gekocht en meegenomen naar Batavia om als bediende te werken. Hij vluchtte met een aantal anderen en sloot zich vervolgens aan bij het VOC-leger. Op een zeker moment keerde Surapati zich in eerste instantie met succes tegen datzelfde leger. Uiteindelijk nam het leger revanche, wat hem fataal werd. 

Op een schilderij van Jacon Coeman uit 1665 is Surapati te zien als bediende van VOC-opperkoopman Pieter Cnoll met zijn familie. Op de achtergrond, uit het licht. Blijkbaar wilde Cnoll graag zijn menselijke bezittingen tonen, maar moest vooral duidelijk zijn dat die minder belangrijk waren dan hij en zijn gezinsleden.                                                                            

Naast de verhalen van Wally, Oopjen, Paulus en Surapati worden in de tentoonstelling de verhalen verteld van Joao, die in 1646 vluchtte van Portugees-Braziliaans naar Nederlands Braziliaans grondgebied, hopend op een beter leven. Ook beleven we het verhaal van de vele ‘van Bengalens’, die vanuit de bocht van Bengalen over de hele wereld werden verscheept, van ma Sapali die rijsthalmen in haar haren vlocht om een geheime voorraad op te bouwen: voor een grote groep tot slaaf gemaakten levensreddend, en er zijn de verhalen van Tula, Dirk Hogendorp en Lokhay die ieder op eigen wijze streden voor voor afschaffing van de slavernij. Laatstgenoemde ontsnapte meerdere keren van een plantage, waarna één van haar borsten als straf werd afgesneden. De ruimte waarin haar verhaal wordt verteld hangt vol blauwe kralen, waarmee tot slaaf gemaakten uitbetaald werden. Na afschaffing van de slavernij op St. Eustachius werden ze massaal in zee gegooid om symbolisch af te rekenen met het verleden.

Voor zover ik weet werd in Nederland niet eerder op een plaats als Het Rijksmuseum een dergelijke tentoonstelling georganiseerd. Door voorwerpen uit het verleden een stem te geven, onderstreept het museum het historisch belang ervan. Door kunstwerken die voorheen vooral stonden voor ‘die schitterende Gouden Eeuw’ in een ander daglicht te zetten, erkent ‘Het Rijks’ dat die periode een gruwelijke keerzijde kende. Nederland heeft veel inwoners waarvan voorouders die gruwel aan den lijve hebben ondervonden. Hoe pijnlijk ook: het is goed dat de verhalen over deze tijd niet langer in de doofpot worden gestopt. 

‘Slavernij’ is vanaf 5 juni te bezoeken, wanneer de musea eindelijk weer openen. Voor scholen is er nu al mogelijkheid tot een bezoek (na reservering), wat mij in de gelegenheid stelde om Het Rijksmuseum met een aantal leerlingen te betreden. Zij waren – net als ik – diep onder de indruk, maar ook opgelucht en blij om na lange tijd weer cultuur te mogen snuiven. Ook de medewerkers van het museum leken nóg iets enthousiaster dan anders om ons te kunnen ontvangen. In een museum hoort publiek. Zeker wanneer er zo’n bijzondere tentoonstelling is te zien!

Bekijk ook de documentaire ‘Nieuw licht: Het Rijksmuseum en de slavernij” via www.2doc.nl en de uitgebreide informatie op de website van ‘Het Rijks’: www.rijksmuseum.nl.

De tentoonstelling ‘Slavernij’ is te bezoeken van 5 juni 2021 tot en met 28 augustus 2021

Twee heethoofden met gouden handjes: Caravaggio – Bernini in Het Rijksmuseum

De kunstenaars van de Italiaanse Barok pakten flink uit. Waar hun voorgangers uit de Renaissance nadruk legden op perfecte verhoudingen van het menselijk lichaam en symmetrie, kozen zij voor wilde diagonale composities en dramatische licht-donkercontrasten, mooi gezegd het ‘chiaroscuro’. Kunst draaide om gevoel, drama en actie.  Zowel beeldhouwwerken als schilderijen lijken midden in de beweging te zijn stilgezet, alsof het tafereel zich na een simpele Tita Tovenaar-handklap weer voort kan zetten. 

De uitbundige vormgeving beperkt zich niet tot beeldhouwwerk en schilderijen, vaak ten dienste van de kerk gemaakt: ook de architectuur is uitbundig: tympaantjes en guirlandes sieren de – ook al golvende – gevels, en bij de overdadige interieurs verbleekt de gemiddelde Efteling-attractie. Geen wonder dat het publiek dat aanvankelijk van de Roomse kerk was overgelopen naar de Protestanten, in de loop van de zeventiende eeuw likkebaardend terugkeerde: een marketingstunt van jewelste!

Over twee van de allergrootsten uit deze periode is vanaf 14 februari een tentoonstelling te zien in Het Rijksmuseum. 

‘Caravaggio – Bernini’ opent met twee hoogtepunten. ‘Medusa’ en ‘Narcissus’. Beide bekende figuren uit de klassieke mythologie. 

Medusa had als kapsel een nest met kronkelende slangen. Eerder veroordeelde de godin Athena haar tot deze monsterlijke verschijning, omdat Medusa seks gehad zou hebben in haar heilige tempel. Medusa stond er vanaf dat moment om bekend eenieder die haar recht aankeek te doen verstenen. Uiteindelijk maakte de held Perseus haar een kopje kleiner nadat hij haar voorzichtig via haar weerspiegeling in zijn schild benaderde. Bernini heeft het moment vastgelegd waarop Medusa de straf van Athena ondergaat: de afschuw en verontwaardiging zijn duidelijk van haar gezicht af te lezen. 

De jonge Narcissus werd verliefd op zijn eigen spiegelbeeld, toen hij zich op een dag voorover boog bij een heldere vijver. Na wanhopige pogingen zichzelf aan te raken, kwijnde hij uiteindelijk weg. Caravaggio heeft de ongelukkige jongeman theatraal aangelicht op het doek gezet, en vangt daarmee het moment waarop Narcissus met zijn linkerhand het spiegelgladde wateroppervlak doorbreekt. 

De diagonale composities die zo ruimschoots binnen het werk van Caravaggio en Bernini zijn vertegenwoordigd, inspireerden de ontwerpers van deze tentoonstelling. De plattegrond is speels en zorgt voor fraaie doorkijkjes, al is het twijfelachtig of deze bij te verwachten aantal bezoekers volledig tot hun recht zullen komen. 

De twee meesters waren sowieso een bron van inspiratie, waarvoor ook aandacht is binnen deze tentoonstelling. Nabootsers van het werk van Caravaggio werden Caravaggisten genoemd, waaronder onze eigen Gerard van Honthorst en Hendrick ter Brugghen. In ‘Jonge vrouw die een luit stemt’ laat ter Brugghen zien hoe hij het kunstje met licht en donker van Caravaggio heeft afgekeken. Voordat hij dit schilderij maakte was hij op studiereis naar Rome geweest. 

Niet alleen de vormgevingsaspecten in het werk van Caravaggio werden nagebootst, ook de thema’s die hij behandelde werden gretig overgenomen. 

Zo is daar de ‘David met het hoofd van Goliath’, in 1599 geschilderd door Caravaggio, en in 1616 door de Fransman Valentin de Boulogne. Het exemplaar van Caravaggio is helaas niet te zien op deze tentoonstelling, maar er wordt van gezegd dat de schilder zich vereenzelvigde met de kop van de reus, die één en al ellende uitstraalt, misschien nog wel meer dan in het werk van de Boulogne. Op het moment van schilderen verkeerde Caravaggio in ballingschap, nadat hij in een straatgevecht een man had gedood. In Rome was hij niet langer welkom en hing hem zelfs de doodstraf boven het hoofd. Het moest er eens van komen. Met zijn opvliegende karakter had de schilder zichzelf al veel vaker in de nesten gewerkt en zijn reputatie was allesbehalve vriendelijk te noemen. 

Ook Bernini was niet het geduld zelve. Toen hij vermoedde dat zijn jongere broer Luigi was vreemdgegaan met zijn geliefde Costanza (die overigens al met een ander was getrouwd) bedreigde hij hem met de dood. Het mooie gezicht van Costanza liet hij door één van zijn assistenten bewerken met een scheermes. Heetgebakerd als hij kon zijn: hij haalde ergens het engelengeduld vandaan om uitermate verfijnd werk te maken. Aardig weetje is dat hij één van zijn beeldhouwwerken, te zien in de Santa Prassede in Rome, naar zeggen al vervaardigde toen hij pas tien jaar oud was. Het oogt bepaald niet als een knutselwerkje uit groep 7. We hebben hier echt met een virtuoos te maken!

Dat blijkt ook uit de andere sculpturen die zien zijn in Het Rijksmuseum, zoals het ontwerp voor de ‘Tritonfontein’ op het Piazza Navona in Roma, en een levensechte sculptuur van een gewonde Sint Sebastiaan, die hij overigens ook op jonge leeftijd maakte: hij was 19 jaar. 

Niet zozeer navolgelingen, maar wel stijlgenoten van Bernini waren onder Francesco Mochi en Alessandro Algardi, van wie een schitterend opgesteld zwart-marmeren beeld genaamd ‘Sonno’ (Slaap) te zien is. 

Veel van het werk in de tentoonstelling is Rome-gerelateerd. In de natuurlijke habitat van deze warmbloedige stad komen de verwondering (meraviglia), levendigheid (vivezza), beweging (moto), scherts (scherzo) enafschuw (terribilità) van deze kunstenaars uiteraard nóg beter tot hun recht. Bovendien is veel van het meest indrukwekkende werk niet verplaatsbaar omdat het deel uitmaakt van fonteinen en kapellen. Uiteraard met alle respect voor Het Rijksmuseum, dat met deze heerlijke tentoonstelling absoluut een bijdrage levert aan het verdrijven van de winterblues. 

‘Caravaggio – Bernini’ is te zien tot en met 7 juni in de Philipsvleugel van Het Rijksmuseum. Er is een audiotour vol mooie verhalen en verrassende eye-openers beschikbaar voor 5 euro. Deze is ook gratis te downloaden in de Rijksmuseum-app.

Zomertentoonstelling: Van Gogh en de Zonnebloemen

Wie kent ze niet: De Zonnebloemen van Vincent van Gogh? Het lijkt wellicht wat overbodig om een speciale tentoonstelling te wijden aan een thema dat al talloze keren in het middelpunt van de belangstelling heeft gestaan. Vrijwel iedereen heeft ze wel één of meerdere keren mogen bewonderen, al dan niet verplicht tijdens de museumlessen in groep acht. En ze zijn gewoon te zien binnen de vaste collectie!

Uiteraard besloten de mensen van het Van Gogh Museum niet zomaar tot het samenstellen van de zomertentoonstelling Van Gogh en de Zonnebloemen. De ondertitel luidt dan ook Een meesterwerk onderzocht

Vincent van Gogh heeft van kinds af aan een enorme liefde voor de natuur. Hij is veel buiten en als hij op 27-jarige leeftijd begint met schilderen zijn landschappen zijn favoriete onderwerp. Hij richt zich dan nog niet specifiek op bloemen, dat komt later.

Nadat Vincent zes jaar vooral in zijn geboorteplaats Nuenen heeft geschilderd besluit hij zijn geluk te beproeven in Parijs, op dat moment the place to be voor kunstenaars. Tijdens de tweede zomer die hij in de Franse hoofdstad doorbrengt ontdekt hij in de moestuinen van Montmartre de tournesols: de zonnebloemen. Ze zijn dan nog niet echt het hoofdonderwerp in zijn werk, maar ze spelen wel een belangrijke rol. 

Die rol voelt van het begin af aan positief. Vincent van Gogh beschrijft ze in zijn brieven dan ook als symbool van dankbaarheid. In Moestuin met zonnebloemlijkt een enorm exemplaar een oude dame in haar tuintje gezelschap te houden. Bijna beschermend buigt de reuzenbloem een beetje over haar heen. De vrouw wendt zich naar de bloem, alsof de twee een conversatie met elkaar aangaan.

n 1887 tekent hij het Schuurtje met zonnebloemen. In de tekening, in potlood pen en inkt zijn op de achtergrond de grauwe buitenwijken van Parijs te zien, bebouwd met fabrieken. De zonnebloemen die op de voorgrond tegen het schuurtje staan, geven bijna letterlijk licht: als zonnetjes die het grijs verdrijven.

‘Schuurtje met Zonnebloemen’, 1887

Er zou nog heel wat grijs te verdrijven zijn in het korte leven van Vincent, en misschien was hij de bloemen daarom wel zo dankbaar.

In 1888 is Vincent van Gogh moe van het drukke stadsleven en verhuist hij naar Arles, op het Franse platteland. Hij heeft inmiddels vrienden gemaakt onder een aantal succesvolle kunstenaars, zoals Henri de Toulouse Lautrec, Emile Bernard en Paul Gauguin. Laatstgenoemde nodigt hij uit om naar zijn atelier te komen, om vervolgens samen een kunstenaarskolonie te stichten.

Op de voorgrond: ‘Het gele Huis’, 1888

Nadat Vincent zijn uitnodiging naar Gauguin heeft verzonden, zet hij alles op alles om een goede indruk om hem te maken. In afwachting van zijn komst schildert hij er flink op los, en als zijn schildervriend arriveert hangt het gele huis waarin hij hem ontvangt vol nieuw werk, waaronder vier schilderijen van zonnebloemen. 

Hij krijgt het respect waar hij zo naar verlangt. Gauguin geeft aan een aantal schilderijen ‘echt mooi’ te vinden, en als tastbaar bewijs hiervan schildert hij een portret van Vincent van Gogh, waarop hij een vaas met zonnebloemen aan het schilderen is: hij erkent zijn vriend hiermee als kunstenaar. In deze verbeelding valt ook enige kritiek te bespeuren. Vincent schildert de bloemen na, hij werkt naar de waarneming. Gauguin was van mening dat schilderen naar de verbeelding, zoals hij zelf deed, een nog hoger goed was!

Op een kwade dag in december 1888 krijgen Vincent van Gogh en Paul Gauguin ruzie. Vincent raakt daarop in een psychose en snijdt een deel van zijn oor af. Gauguin vertrekt, en van Gogh wordt opgenomen in het ziekenhuis.

Als Vincent weer terug is in het gele huis vraagt hij Gauguin in een brief of ze nog wel vrienden zijn, waarop Gauguin hem geruststelt en direct vraagt om één van de mooiste zonnebloem-schilderijen: die met de gele achtergrond. Omdat dat wat hem betreft ‘typisch Vincent’ is, en hij dat graag dichtbij wil hebben. Vincent gaat niet direct in op dit enigszins opportunistische verzoek, maar overlegt eerst met zijn broer: kunsthandelaar Theo. Omdat Vincent moeilijk afstand kan doen van het gewenste schilderij schildert hij een nieuwe versie, die hij niet zomaar aan Gauguin cadeau doet, maar ruilt voor een ander schilderij.

Het nieuwe schilderij dat Paul Gauguin ontvangt, is het schilderij dat nu, bijna 130 jaar later, binnen deze tentoonstelling in het Van Gogh Museum centraal staat!

Een onderzoeksteam onder leiding van Ella Hendriks heeft het schilderij de afgelopen jaren onder de loep genomen om uit te zoeken op welke wijze Vincent van Gogh te werk is gegaan, en om vast te stellen wat er sinds die tijd aan het schilderij is veranderd. Een aantal restauraties uit het verleden heeft zijn sporen nagelaten. Bovendien zijn de lichtgevoelige pigmenten in de loop der jaren van kleur verschoten. Na het doen van een aantal verftests is de verlichting van het museum aangepast naar een minder sterkere lichtintensiteit.

Met speciale röntgenapparatuur is nagegaan wat voor verdere stappen ondernomen moeten worden om het werk zo goed mogelijk te conserveren. Dit is naast de kwaliteit van de pigmenten afhankelijk van de weefdichtheid van het doek waarop is geschilderd. Men weet inmiddels precies welke schilderijen van Vincent van Gogh op linnen van dezelfde rol zijn geschilderd!

Een belangrijke conclusie van het onderzoek duidt, dat de conditie van deze Zonnebloemen ‘stabiel maar kwetsbaar’ is. Er is geen reden tot grote zorgen, maar om verdere achteruitgang te voorkomen, is besloten dat het niet meer uitgeleend mag worden aan andere musea. Het schilderij blijft voortaan veilig thuis in Amsterdam.

In deze tentoonstelling is het niet alleen van de voorkant, maar ook van de achterkant te zien. Dat is om de volgende reden interessant:

Het extra latje van Vincent.

Wanneer Vincent bezig is met zijn schilderij, komt hij erachter dat de bovenkant van de bloemen bijna tot bovenaan het kader komen. Dit stemt hem niet tevreden. Blijkbaar ziet hij het niet zitten om de schildering dusdanig aan te passen dat er meer ruimte boven de bloemen ontstaat. Hierop besluit hij het vlak waarop hij werkt te verlengen. Hij timmert een extra latje bovenop het raamwerk van het doek, vult de ruimte tussen het extra latje en het raamwerk op, en schildert over het latje heen. Nu we dit knutselwerkje (met duidelijk zichtbaar de spijkers die van Gogh er eigenhandig heeft ingeslagen) met eigen ogen kunnen aanschouwen is de horizontale naad bovenaan het schilderij ineens opvallender dan ooit. Maar ineens is het mooi: er zit een goed verhaal achter.

Na het schilderen van de zonnebloemen voor Gauguin maakt Vincent nog een aantal mentaal zeer zware perioden door. Slechts twee jaar later, op 37-jarige leeftijd komt er een tragisch einde aan zijn leven.

De portretten door Isaac Israëls

Terwijl van Gogh tijdens zijn leven nauwelijks iets verkoopt, neemt de interesse voor zijn werk kort na zijn dood snel toe. De weduwe van zijn broer Theo, Jo van Gogh- Bongers doet er veel aan om het werk onder de aandacht te brengen. Eén van de laatste schilderijen die ze verkoopt is het schilderij met de gele achtergrond, waarop Gauguin oorspronkelijk zijn zinnen had gezet. Schilder Isaac Israëls is weg van het werk, maar mag het niet kopen. Wel mag hij het twee keer lenen. Hij gebruikt het dan als achtergrond voor een aantal vrouwenportretten, die ook in de tentoonstelling te zien zijn. Uiteindelijk verkoopt Jo van Gogh-Bongers het schilderij aan The National Gallery in Londen. 

Alweer zonnebloemen? Ja alweer! Ze blijven namelijk interessant!
Van Gogh en de Zonnebloemen
Tot en met 1 September 2019
Van Gogh Museum
Amsterdam

De Nieuwe Kerk toont World Press Photo 2019

Vandaag is het een grote dag voor het Cubaanse meisje Pura. Ze wordt vijftien jaar oud, en dat moment laten ze in Havana niet zomaar voorbij gaan. Al wekenlang zijn voorbereidingen getroffen voor dit belangrijke moment. De ‘quinceañera’ is het moment waarop een meisje vrouw wordt. Het is een overgangsritueel, met naast een groot feest vaak bijbehorende fotoshoots met professionele maquillage en diverse kledingwissels, maar één jurk is de belangrijkste en doet – vooral kwa aanschafprijs – niet onder voor een gemiddelde trouwjurk.  

Ook de jurk die Pura op haar verjaardag zou dragen moest perfect zijn. En dat is hij: als Pura hem eenmaal aan heeft kan ze zich nauwelijks meer bewegen, maar ze ziet eruit als een plaatje. Er is een oldtimer geregeld waar Pura bovenop kan zitten en kan worden rondgereden door de wijk. Tijdens die showrit wordt Pura toegejuicht door de hele wijk. Iedereen uit de buurt heeft toegeleefd naar deze dag. Iedereen heeft zich ook grote zorgen gemaakt toen het een paar jaar geleden slecht ging met Pura: ze had een hersentumor en moest stoppen met haar grote passie turnen. De dokters zeiden dat ze niet ouder zou worden dan dertien jaar. En kijk haar nu eens: daar bovenop die auto, als stralend middenpunt van de gemeenschap! Wie had dat durven denken!   Ik begin mijn blog over World Press Photo met een positief verhaal. Ze zijn er meer op de belangrijkste fototentoonstelling van het jaar, maar zware kost heeft de boventoon. Terecht: want er zijn zoveel schrijnende situaties waar aandacht voor gevraagd moet worden, en met een treffende foto lukt dat misschien nog wel meer dan met bewegend beeld.   

“De foto’s zijn dit jaar groter dan in voorgaande jaren.”, vertelt Cathelijne Broers, directrice van De Nieuwe Kerk. “Hierdoor wordt je als aanschouwer echt in het beeld getrokken.”. De foto’s lijken inderdaad indrukwekkender te zijn dan ooit. Ze komen op dit formaat, en afgedrukt in perfecte kleuren, schitterend tot hun recht.   Wat langer kijken naar een foto loont. Zo valt in de feestelijke Cubaanse foto gemaakt door Diana Markosian – winnaar in de categorie ‘hedendaagse kwesties’ – pas in latere instantie een jong meisje in het publiek op. Misschien is ze negen jaar oud. In vergelijking met de jarige Pura heeft ze maar weinig om het lijf: Een roze korte broek, waar haar buikje overheen bolt, en een blauw topje, dat haar beginnende borstjes maar nauwelijks bedekt. Ze lijkt glimlachend weg te dromen… Op een dag zal zij net zo’n mooie jurk dragen als Pura en zal de buurt voor haar juichen.  

Op de foto van Forough Alaei, die eerste prijs in de categorie ‘sport’ heeft gewonnen lijkt in eerste instantie een gewone groep voetbalsupporters te zien. Pas wanneer je je ogen goed de kost geeft, zie je dat één van de supporters een vrouw is, verkleed als man. In Iran worden vrouwen maar een enkele keer toegelaten tot het stadion. Wie toch graag een wedstrijd wil bijwonen, moet creatief zijn!  

De winnende World Press Photo is dit jaar gemaakt door John Moore. In zijn foto worden we meegenomen in een hartverscheurend tafereel. Tot voor even heeft een klein meisje zich geborgen gewaand, veilig in de armen van haar moeder. Dan wordt moeder staande gehouden voor visitatie en moet ze haar dochtertje loslaten. Daar staat het kind dan: in de donkere nacht, hongerig en doodmoe van een lange reis. Een vreemde man raakt haar moeder aan. Ze begrijpt niets van wat er allemaal gebeurt. Een ding weet ze wel: dit is helemaal niet leuk. Wat doe je dan als kleine uk? Je zet het op een brullen. Geef haar eens ongelijk.   

Moore: “Het ging allemaal heel snel. Op het moment dat ik deze foto nam, wist ik niet hoe het verder zou gaan met de kleine Yanela en haar moeder. Natuurlijk ging gezien het ‘zero tolerance’ beleid van Trump de mogelijkheid dat ze bruut van elkaar waren gescheiden, door mijn hoofd.”. Nadat de foto ‘viral’ ging, werd door de Amerikaanse overheid. gegarandeerd dat dat Yanela en haar moeder niet was overkomen. Ondanks dat was de verontwaardiging onder het publiek zo groot, dat het beleid werd aangepast: Moeders en kinderen werden niet langer uit elkaar gehaald.   In de categorie portretten maakt het zelfportret van de Russische Alyona Kochetkova veel indruk op mij. We zien Alyona op de rug, achter een bord soep. Alyona lijdt op het moment dat ze het portret neemt aan kanker, en in het bord bietensoep (borscht) dat voor haar neus staat heeft ze totaal geen trek. Het bord rode soep is verhalend en symbolisch tegelijk. Kochetkova laat de kleur rood vaak terugkomen in haar fotoserie over de periode waarin ze ziek was. “Rood staat voor de angst die ik voelde, de kleur van de chemovloeistof en voor het leven.”  

World Press Interactive van het jaar is het verhaal van Julia, Wilmer en Izerman die opgroeien op de Marshalleilanden. Wetenschappers verwachten dat de eilanden door de opwarming van de aarde nog tijdens het leven van deze kinderen onbewoonbaar zullen worden. De multimedia-installatie toont fragmenten uit het leven van de drie kinderen, tegen de achtergrond van een schitterende plek op aarde. Ondanks het besef van de dreiging die hen boven het hoofd hangt is er plek voor jeugdige onbevangenheid en hoop op een mooie toekomst.   

Sommige foto’s zijn prachtig, maar blijken ondanks dat een aangrijpend verhaal te vertellen. De kleurenpracht in de winnende natuurfoto van de Hongaarse Bencé Máté, is in werkelijkheid een groep levende kikkers waarvan de pootjes zijn afgesneden om als delicatesse te worden verkocht en de schitterend uitgedoste dame op de milieufoto van Brent Stirton draagt camouflagekleding. Ze maakt deel uit van een vrouwelijke anti-stropersgroep in Zimbabwe en strijdt met gevaar voor eigen leven voor natuurbehoud.  

Aan het einde van de tentoonstelling kunnen bezoekers stemmen op de ‘foto van de dag’. Voor mij werd dat de foto van deze dappere strijdster waarin moed, kracht en schoonheid samen komen.    De foto’s op de World Press tentoonstelling zijn stuk voor stuk kunstwerken. Laat je even meeslepen in een andere wereld dan de jouwe. Open je ogen voor wat speelt bij anderen, wat aandacht behoeft en oproept tot actie. Geniet van de schoonheid, maar vraag je ook af: “Wat kan ik betekenen?”  

World Press Photo is tot en met 7 juli te zien in de Nieuwe Kerk in Amsterdam

Fashion Statements in Het Amsterdam Museum

Wel of niet Rokjesdag, Dress Down Friday, De Hoedenparade op Prinsjesdag… Het zijn fenomenen die veel zeggen over het belang van kleding in onze hedendaagse maatschappij. Met kleding kun je laten zien wie je bent, uitdrukken hoe je je voelt. Een statement maken!   In de tentoonstelling Fashion Statements in het Amsterdam Museum laten modekunstenaars Ninamounah, Patta, Marga Weimans, Bas Kosters, Art Comes First en Karim Adduchi zien wat zij willen uitdragen met hun ontwerpen. Verdeeld over vijf ruimtes worden hun creaties, gerelateerd aan historische kostuums uit de collectie van het Amsterdam Museum, getoond.   Ik ben niet heel erg goed thuis in de modewereld, de tentoonstelling is voor mij dan ook vooral een ontdekkingstocht, en tijdens de preview hang ik aan de lippen van conservator Judith van Amelsvoort.  

In een tijd waarin onze kasten uitpuilen van fast-fashion is het nauwelijks voor te stellen hoeveel werk men in de 18e en 19e eeuw had aan het maken van een kledingstuk. Stoffen werden – draad voor draad of paardenhaar voor paardenhaar – geweven. Vervolgens werden de stoffen onderdelen grotendeels zonder het gemak van een naaimachine, stevig in elkaar gezet. Pas in 1846 vond Elias Howe de naaimachine uit, maar deze werd toen nog niet volop gebruikt. Veel kleermakers zagen de machine als bedreiging voor de werkgelegenheid. De baleinen, een soort harde draden afkomstig uit de bek van de baleinwalvis, gaven stevigheid aan korsetten en hoepeljurken. Door de baleinen te verhitten met water, konden ze in de gewenste vorm worden geperst. Tegenwoordig worden in de mode nog steeds baleinen gebruikt, maar niet meer ten koste van walvissen. Men maakt ze nu van kunststof.   

Ontwerpster Ninamounah Langestraat geeft met haar collectie antwoord op de korsetten waarin vrouwen zich jarenlang snoerden om aan het heersende schoonheidsideaal – een wespentaille – te voldoen. In de zaal waarin zij exposeert, kunnen 200-jaar oude korsetten worden bewonderd en kan het publiek ook zélf een korset aantrekken, om aan den lijve te ondervinden hoe dat voelt. Ongeveer net zo beklemmend als hedendaags corrigerend ondergoed, kan ik inmiddels zeggen. Het Amsterdam Museum toont drie stukken uit Ninamounah’s ‘Evolve Around Me’, een collectie waarbinnen de menselijke dominantie over andere dieren centraal staat. Een situatie zoals die door de evolutie is ontstaan. Met het ‘catsuit-corset’ als knipoog naar de ouderwetse korsetten lijkt deze ontwerpster ons te willen tonen, dat mensen elkaar ook domineren. Of mensen zichzelf: waarom zou je jezelf anders in zo’n strak pakkie willen hijsen? Nee, dan liever de soepel vallende jurk met open bilpartij: lekker luchtig!   

Wil je toch ervaren hoe strak zo’n korset nou zit? Dat kan: Er is een aantal replica’s beschikbaar waarmee je je kunt uitleven: wel handig om assistentie mee te nemen. Ondergetekende werd overigens geholpen door een echte ondermode-expert! Voor de gelegenheid was Dirk-Jan List aanwezig. List is kostuumverzamelaar en op dit moment bezig met een promotie op het gebied van silhouet bepalende onderkleding.   

De extravagante Bas Kosters staat bekend om zijn kleurrijke ontwerpen en bijzondere motieven. Vaak vol humor, maar wél met een boodschap. Zijn serie ‘Permanent State of Confusion’ is vrijwel helemaal samengesteld uit hergebruikt materiaal. Een statement tegen de huidige consumptiemaatschappij.   

De duurzaamheid van Kosters is vergelijkbaar met die uit de achttiende eeuw. Gedragen Japonnen bleven vaak voor lange tijd in de familie en werden voor de volgende generatie vermaakt om te voldoen aan de nieuwe mode. Bijzondere motieven waren er in die tijd ook al: kijk maar eens naar het prachtige handgeschilderd patroon op de jurk hieronder.  

Van Karim Adduchi is een aantal ontwerpen uit zijn afstudeercollectie ‘She knows why the caged bird sings’ te zien. De kostuums, grotendeels bestaande uit kleurrijke handgemaakte matten ogen misschien kwetsbaar, maar zijn oersterk. Net als de Berberse vrouw, die hij met dit werk eert.   

Adduchi legt in ‘Fashion Statement’ een link met de ‘robe à la Française’, uit de achttiende eeuw. Deze klassieke japon benadrukt het destijds geldende schoonheidsideaal: een smalle taille en brede heupen. En als ik zeg breed, dan bedoel ik dusdanig breed, dat je bij mij thuis een kwartslag zou moeten draaien om door de deur te passen! Ook de ontwerpen van Adduchi zijn omvangrijk: de vrouw die binnen zijn werk centraal staat mag zeker gezien worden!  

Sommige schoenen zijn te duur en te exclusief om zomaar af te dragen… Edson Sabajo en Guillaume Schmidt van ‘Patta’ weten er alles van. Hun sneakers zijn vaak zo bijzonder, dat ze alleen als verzamelexemplaar worden aangeschaft. Er wordt misschien nog wel voorzichtiger mee omgesprongen dan met de zijden balschoentjes uit de negentiende eeuw, die alleen binnen werden gedragen.   

Tegenwoordig is zwart waarschijnlijk de meest gedragen kleur. Dit is niet altijd zo geweest. In de negentiende eeuw was zwart alleen voor de elite, voor geestelijken, bediendes, medici of voor mensen die in de rouw waren. Altijd al in verschillende tinten: afhankelijk van ondergrond en soort verfstof.   

Voor de ontwerpers van ‘Art comes First’ staat zwart voor de liefde. Liefde voor zwarte cultuur, zwarte muziek, zwarte mensen… Ze reizen graag en veel, en laten zich in hun ambachtelijke ontwerpen inspireren door een diversiteit aan culturen die zij tegenkomen. De monochrome* ontwerpen van ‘Art comes First’ bewijzen dat zwarte kleding niet saai hoeft te zijn.  *eenkleurige   Op mij maakt het monumentale werk van Marga Weimans de meeste indruk. Terwijl de dames uit de gegoede burgerij heupwiegend in hun mooie jurken rondparadeerden, werd de katoen voor hun kledingstukken verbouwd door slaven. Met bloed, zweet en tranen. Dat is dan ook de titel van haar collectie die ons de donkere kant van de mode uit de achttiende en negentiende eeuw laat zien.  

De jurken van Weimans zijn vaak ware sculpturen, waarvan je je nauwelijks kunt voorstellen dat een model ze op de catwalk heeft kunnen dragen. Ze maakt gebruik van stoffen, maar ook van tin, metalen en pur-schuim. Tijdens de ontwerpfase worden niet alleen schetsen gemaakt, maar soms ook maquettes! Niet alleen de mooie kant van fashion wordt door Weimans getoond, maar ook de keiharde tragische keerzijde van alle pracht en praal wordt getoond.   

Ontsnap aan de eenheidsworst van alle mega-modeketens in de Kalverstraat, en duik het steegje richting Het Amsterdam Museum in voor deze bijzondere tentoonstelling!   Fashion Statements Mode en identiteit, toen en nu. Tot en met 8 September 2019 Amsterdam Museum

PS: Eerder bezocht ik in Het Amsterdam Museum de tentoonstelling '1001 vrouwen uit de 20e eeuw'

Najib Amhali maakt sterke comeback met ‘Waar was ik?’

Het is een bijzondere premièreavond voor Najib Amhali. Nadat hij zijn vorige show – 120 voorstellingen – heeft moeten annuleren, staat hij er weer. Zijn beste vrienden, zijn moeder, zijn vrouw en kinderen zitten in de zaal. Vanaf rij vijf kan ik, vlak na opkomst, zijn ogen zien glinsteren.    “Waar was ik?” Het is de rode draad door de voorstelling. Ondanks het heftige onderwerp, Najib was zes jaar lang verslaafd aan drank en drugs, wordt het maar een aantal momenten echt zwaar. “Er mag gewoon gelachen worden jongens, het is ook jullie avond”    Najib draait nergens omheen: het was een kutperiode. Als zijn kinderen hem vragen op zondag mee naar Artis te gaan stelt hij het moment van vertrek steeds uit, nog even een uurtje slapen, en dan gaan ze uiteindelijk maar weer zonder hem. Wanneer hij op school moet komen om een blauwe plek op het been van zijn zoontje te verklaren, vraagt de juf of het wel goed gaat thuis. “Nee, het gaat niet goed”   Decor is het flatgebouw in Krommenie, waar hij tijdens zijn jeugd woonde. De verschillende buren die een rol spelen in de show, zien we eerst als projectie over de galerij lopen en met de lift naar beneden zakken, terwijl Najib buiten beeld zijn karakterwissels doet. Slimme vondst. Hij zet de Marokkaanse buurman van de zesde etage ijzersterk neer. Met bijna onnavolgbaar rappe tong wordt uiteengezet hoe de Nederlanders  eigenlijk alles wat goed gaat in dit langs heeft te danken aan de Marokkanen. Met de Indonesische dementerende Lonny, die steeds vergeet dat hij iets al eerder vertelde, slaat Najib karikaturaal een beetje door.    Alles verandert. Tegenwoordig wordt de flat bewoond door Bulgaren en Roemenen. Ze hangen in groepjes op straat met grote blikken Lidl-bier. Als fatsoenlijke Marokkaan loop je daar met een boog omheen.    Najib is er weer. Met een voorstelling waar je soms stil van wordt, maar vooral een hele vrolijke avond aan kunt beleven!  

De ‘Ways of Being’ van Maria Lassnig in het Stedelijk Museum

Als ik de tentoonstelling ‘Ways of Being’ binnenloop, sta ik oog in oog met Maria Lassnig zelf, de kunstenares waar het allemaal om draait. De dame op leeftijd zit er tamelijk onbeschaamd bij, ze is naakt en zit met haar benen wijd. Maar dat is niet wat mij schokt: het feit dat ze in haar ene hand een pistool heeft dat op mij gericht is, en in haar andere hand een pistool dat ze tegen haar slaap houdt, zorgt ervoor dat mijn adem even stokt. Wat wil Lassnig hiermee zeggen? Ben ik überhaupt wel welkom? Ze schilderde dit zelfportret – ‘Jij of ik’ – op 85-jarige leeftijd, in 2005.    Ik besluit de loop van het pistool maar even te negeren en het schilderij nader te bekijken. Het is geschilderd in de voor Maria Lassnig typische heldere tinten roze en blauw, en allesbehalve geïdealiseerd: haar borsten zijn tachtig-plus borsten – de zwaartekracht heeft er enige grip op gekregen – en het oude vel zit niet zo strak om het lijf. Heel wat anders dan de mooie plaatjes die we dagelijks via diverse media onder ogen krijgen.    Denk niet dat Lassnig geen ijdelheid kende. Ze vond het verschrikkelijk te moeten constateren hoe haar lichaam meer en meer in verval raakte, maar het was zoals het was, en zelfmedelijden vond ze niet op zijn plaats. Zoals ze al vanaf het begin van haar carrière deed, benaderde ze het zelfportret niet als iets dat van buitenaf wordt waargenomen. Wat zij wilde weergeven was de manier waarop het lichaam van binnenuit wordt waargenomen. Zo ontstonden haar zogenaamde ‘body-awareness’ schilderijen. En die kunnen door ons brein, dat gewend is aan ‘normale’ portretten, op zijn zachtst gezegd als ‘weird’ worden ervaren.  

Lassnig laat binnen haar zelfportretten doorgaans alleen ruimte voor de delen van haar lichaam die zij op dat moment echt voelt. Zo bestaat het schilderij ‘De bekwetterde’ (2000) vooral uit een enorme mond. Je kunt je nu ongetwijfeld ook een voorstelling maken van het schilderij ‘Gynaecologie’ (1963). De meeste portretten zijn kaal. Haar is namelijk niet iets dat van binnenuit voelbaar is. Vaak ontbreekt het gedeelte van het hoofd waarin het brein zich bevindt. Een enkele keer bevindt het brein zich buiten het hoofd.   Lassnig had lang niet alleen belangstelling voor haar eigen lichaam. Ook geëngageerde thema’s als emancipatie en oorlog hadden ruimschoots haar aandacht.   Door zichzelf af te beelden als succesvolle voetballer, bekritiseert Maria Lassnig het feit dat vrouwelijke kunstenaars nog altijd minder meetellen dan hun mannelijke collega’s. Zelfs in deze tijd wordt slechts dertig procent van kunst die meetelt door gemaakt door vrouwen. Een fenomeen dat in de voetbalwereld natuurlijk ook geldt.  

Met haar “penseel als enige wapen tegen oorlog en geweld” toont Lassnig haar weerzin tegen oorlog en geweld, in onder andere ‘Raketbasis: missies I en II’. Sporen van penselen die zij tegen het doek plakte en vervolgens weer verwijderde wekken de suggestie van opgestelde atoomraketten: klaar om te worden afgeschoten.   

Speciale fascinatie had Maria Lassnig voor Science Fiction. Het Amerika van de jaren zestig bood met een ruim aanbod aan populaire verhalen op dat gebied ruimschoots inspiratie voor schilderijen als ‘Ontbijt met ei’, een antwoord op Manet’s ‘Dejeuner sur l’herbe’. In plaats van de mannen en vrouwen uit het werk van de beroemde Franse schilder, heeft Lassnig een nogal vreemd aandoende groep buitenaardse wezens rond het picknickkleed laten plaatsnemen.   

In ‘Ways of Being’, de grootste overzichtstentoonstelling over Maria Lassnig ooit in Nederland gehouden, zijn niet alleen schilderijen en tekeningen te zien. Creatief als Lassnig was, experimenteerde zij ook jarenlang met bewegend beeld en maakte zo een aantal intrigerende animatiefilms. Een daarvan is ‘Chairs’, waarin mensen eigenschappen van stoelen overnemen en vice versa.    Voor ik vertrek loop ik nog een keer langs ‘Jij of ik’. Ook op dit portret is Lassnig kaal. En ze heeft geen oren. Blijkbaar was er op moment van schilderen niets te horen. Niets interessants althans. Maar waarom nou toch die pistolen? Lassnig eigent zich hiermee een beeld toe, dat we vooral kennen van stoere kerels. Ze biedt zichzelf, net als de voetbal-schilderijen, bestaansrecht in een wereld die wordt gedomineerd door mannen. Bovenal laat ze zien wat er op het spel staat: ‘Kijk of ik schiet!’, en dan ontneem jij jezelf de kans om mijn kunst toe te laten in jouw leven. ‘Kijk of ik schiet op mezelf!’, en dan ontneem jij mij de kans op erkenning als kunstenaar.   Kijken is bepaald geen straf binnen deze tentoonstelling. Het werk van Maria Lassnig is historisch, kleurrijk, ontroerend, actueel, expressief en ongewoon ongemakkelijk. Volop ingrediënten voor een interessant museumbezoek!

Maria Lassnig – Ways of being Tot en met 11 augustus 2019 Stedelijk Museum, Amsterdam  

Hockney en Van Gogh in het van Goghmuseum

Als jij en ik nog op één oor liggen, springt ergens aan de Oostkust van Engeland een hoogbejaarde man zijn bed uit om aan de slag te gaan: het doek wacht en “het licht is om zes uur ’s morgens zo mooi”, zo vertelt kunstenaar David Hockney vorig jaar in een documentaire ter ere van zijn tachtigste verjaardag. Hockney schildert uren achtereen, iedere dag weer. Af en toe onderbreekt hij zijn artistieke activiteit voor het roken van een sigaret. Aan hoe slecht dat voor zijn lijf is wil hij niet denken, hij breekt zijn hoofd liever over kunst. Binnenkort vertrekt hij naar Frankrijk, om vanuit een nieuw perspectief, en met ander licht te kunnen werken. Eerder werkte hij jarenlang in Los Angeles. Hockney raakt niet uitgekeken en uit-geëxperimenteerd.   

Het is geen toeval dat er een tentoonstelling ontstond waarbinnen een link werd gelegd tussen de productieve David Hockney en Vincent van Gogh, die weliswaar pas op latere leeftijd ging schilderen, maar vervolgens het doek met vergelijkbare ijver en enthousiasme te lijf ging. Van Gogh was net zomin te stoppen, experimenteerde met net zoveel geestdrift, en was net als Hockney, continu op zoek naar de beste plek om te kunnen werken. Eerst was dat Nuenen, later Parijs, en tot slot het meer zuidelijk gelegen Arles. Tijdens het schilderen rookte hij pijp, waarvan destijds minder bekend was hoe ongezond dat was, maar zou van Gogh er weet van gehad hebben, had het hem net als Hockney waarschijnlijk geen bal kunnen schelen. Ook het leven van Vincent van Gogh draaide om kunst, en niets anders dan dat.  

Er zijn meer overeenkomsten: als van Gogh op 27-jarige leeftijd begint met schilderen, probeert hij zich aanvankelijk nog aan te passen aan de heersende academische traditie. Dit betekent dat hij in zijn werk gebruik maakt van lijnperspectief en realistische kleuren. In de loop der tijd laat hij steeds meer zijn gevoel spreken, en worden zijn schilderijen eerder een verbeelding van zijn innerlijke wereld, in plaats van een objectief venster op de werkelijkheid.  

Ook de klassiek opgeleide Hockney verbeeldt de wereld in eerste instantie volgens de regels die hij aangeleerd heeft gekregen, maar na verloop van tijd ontdekt hij dat er meer is. Hij ontworstelt zich aan het academische keurslijf en begint eindeloos te experimenteren met de mogelijkheden die zich dan ontpoppen: ruimte, kleur, standpunten en materiaal: Hockney keert alles binnenstebuiten. Dit leidt tot net zulk verrassend en verfrissend werk als dat van Vincent van Gogh: Hockney verveelt zich nooit en verveelt ons nooit.   

Het zal je niet verbazen dat een belangrijke inspiratiebron die Hockney ertoe bracht om los te breken uit zijn ‘tunnelvisie’ dan ook diezelfde van Gogh was waar hij ons aan doet denken. Aan het einde van de jaren zeventig verkeert hij enige tijd in een impasse. Na het bestuderen van de kleurrijke, met emotie doorspekte van Gogh-schilderijen, hervindt David Hockney zijn plezier in het creëren.   In het in de tentoonstellingscatalogus opgenomen interview zegt hij: “Van Gogh had een ongekend heldere blik. Je ziet in zijn schilderijen heel goed de ruimte die erin besloten ligt”.  

In de tentoonstelling is de vergelijking tussen van Gogh en Hockney heel goed zichtbaar. Door de werken van beide kunstenaars strategisch in dezelfde ruimte op te stellen, wordt in één oogopslag duidelijk hoezeer Hockney zich heeft laten inspireren. Net als van Gogh raakt hij niet uitgekeken op de natuur, die constant aan verandering onderhevig is. Vooral de lente maakt indruk: “Het is dan alsof de natuur een erectie heeft, en is overgoten met champagne”, zegt hij in de mini-documentaire die speciaal voor deze tentoonstelling werd gemaakt. Ook speciaal voor deze tentoonstelling, maakte fotografe Rineke Dijkstra een portret van David Hockney. Voor wie zijn 82 portretten van bekenden, poserend op een stoel kent (niet binnen deze tentoonstelling aanwezig), is het niet moeilijk de overeenkomst hiermee te zien.   

Er zijn niet alleen schilderijen te zien in het van Goghmuseum. Fascinerend is de installatie waarin een bos in vier seizoenen te zien is, opgedeeld in negen schermen. Hockney filmde het bos met negen camera’s in een grid geplaatst, waardoor we één beeld, lichtjes bewegend, vanuit negen standpunten kunnen bekijken. Het is lastig schriftelijk uit te leggen, je moet het zien. En voelen: ik werd er zelf een beetje zeeziek van.  

In de bovenzaal zijn prints van Hockney’s Ipad-tekeningen te zien. En een uitgeklapte reproductie van het laantje van Hobbema. De eindeloze productie van Hockney verveelt niet: steeds weer biedt hij een ander gezichtspunt. Steeds weer nodigt hij ons uit tot anders kijken. Hockney is, met zijn wijdse blik, op zijn beurt nu ontzettend inspirerend. Wie zelf graag tekent en schildert zal de handen na het bezoeken van deze tentoonstelling voelen jeuken.   Alvast warmlopen voor deze tentoonstelling kun je in minder dan dertig seconden, via onderstaand filmpje dat ik maakte.  

De eerder aangehaalde publicatie die bij deze tentoonstelling is verschenen zet zowel Vincent van Gogh en David Hockney in kunsthistorisch perspectief. Deze is te koop voor € 29,95 en zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar.

Hockney – van Gogh. The Joy of Nature. Tot en met 26 mei in het van Goghmuseum, Amsterdam.          

Een meesterwerk in De Nieuwe Kerk Amsterdam: Aartsengel Michaël van Luca Giordano

Een blonde jongeman balanceert op zijn rechterbeen, alsof hij een sierlijke danspas maakt. Zijn blik is gefocust omlaag gericht, maar zijn verfijnde gezicht is ontspannen. Hij heeft een gezonde blos op zijn wangen en zijn glanzende lange krullen wippen speels omhoog. De blauwe tuniek dat hij draagt zit strak om zijn torso gespannen, zodat we goed kunnen zien hoe gespierd hij is. Zijn wimpers zijn lang en – niet onbelangrijk – hij heeft twee vleugels op zijn rug. Het gaat hier om de aartsengel Michaël, die bezig is een ferme daad te verrichten. Het punt waar hij zo geconcentreerd naar kijkt is de borst van zijn tegenstander, waarin hij zojuist een speer heeft gepriemd. Het slachtoffer, een gevallen engel, schreeuwt het uit. Op ooghoogte van de aanschouwer bevindt zich zijn wijd opengesperde mond. Niet te missen.  Even daarnaast zien we, mooi uitgelicht, hoe de punt van de speer zijn huid doorboort: het bloed spuit eruit! Deze gespietste engel is niet de enige die het zwaar heeft. Links van hem steekt een man wanhopig zijn arm omhoog. Een slang kronkelt zich eromheen en laat dreigend zijn tanden zien. Tegen de achtergrond, een gloeiend hellevuur, zien we een derde persoon wanhopig een arm heffen. Van een vierde persoon, rechts in beeld, zien we alleen een been en een voet met viezige lange nagels. Of de ellende nog niet groot genoeg is verschijnt er een hongerige hellehond met bloeddoorlopen ogen ten tonele.  

Het is de heren hun verdiende loon. Althans, volgens de opdrachtgever van dit schilderij – Aartsengel Michael – dat rond 1663 door de Napolitaanse schilder Luca Giordano werd vervaardigd. Het is dan de tijd van de Contrareformatie. Een periode waarbinnen de Rooms-Katholieke-Kerk naarstig haar best doet de zieltjes die zij ten tijde van de sobere Reformatie is kwijtgeraakt terug te winnen. Zij slaagt daarin door kerkinterieurs voor het publiek zo aantrekkelijk mogelijk te maken, door middel van dramatisch beeldhouwwerk, overvolle plafondfresco’s en meeslepende altaarstukken als dat van Giordano. De uitbundige stijl waarin dit alles plaatsvindt noemen we de Barok.   

Luca Giordano schilderde zo’n altaarstuk naar gezegd binnen 24 uur. Waanzinnig snel! Zijn bijnaam was dan ook ‘Luca-Fa-Presto’: Luca-gaat-snel. Voor een plafondschildering nam hij iets langer de tijd, namelijk twee dagen. Hij was een echte Barok-schilder, en de ‘Aartsengel Michaël’ is een typisch Barok-schilderij: de nadrukkelijke diagonalen en luchtige kwaststreken geven het werk de suggestie van beweging. Het theatrale licht-donkercontrast, de hevige gebaren en de extreme gezichtsuitdrukking van de gevallen engelen maken het werk dramatisch. Inspiratie voor dit altaarstuk deed hij op in het werk van collega Guido Reni, die hetzelfde thema al eens op vergelijkbare wijze verbeeldde. In meer algemene zin deed Giordano onder andere inspiratie op bij Titiaan – van hem leerde hoe hij een verhalenverteller moest zijn, bij Caravaggio – de koning van het licht/donkercontrast en bij Rembrandt – van wie hij de kunst van de luchtige kwaststreken en het uitbeelden van religieuze verhalen afkeek.  

De vingervlugge Giordano had zeker niet alleen opdrachtgevers binnen de kerk. Ook de Spaanse koning behoorde tot zijn clientèle. Voor een minder elitair publiek haalde hij zijn neus ook niet op. Aan zijn werk hing hij in dat geval een ander prijskaartje. Zoals hij zelf zei: “Ik schilder met een gouden, zilveren en bronzen kwast.” Zijn veelzijdigheid legde hem geen windeieren, maar vakgenoten vonden hem vaak te commercieel.    Het is in zekere zin opmerkelijk dat dit schilderij uit de Contrareformatie wordt getoond in De Nieuwe Kerk, een kerk die vanaf de zestiende eeuw juist Protestants is. Aartsengel Michaël is het is het achtste meesterwerk dat op deze plek valt te bewonderen. Eerder werd hier onder andere werk van Francis Bacon, Andy Warhol, Bill Viola en Jeff Koons getoond. Over laatstgenoemde, extra bijzonder omdat zijn werk op de laatste dag van de expositie sneuvelde, schreef ik vorig jaar een blog.  

De Nieuwe Kerk heeft er dit keer voor gekozen om het gehele gebouw bij de tentoonstelling te betrekken. Nadat het meesterwerk is bekeken, kan men met behulp van een audiotour op zoek naar de tientallen engelen die de kerk al eeuwen bewonen. Erg leuk voor de jongsten onder ons, maar ook voor volwassenen!   Ontvlucht voor een half uurtje de hectiek van de binnenstad, zet de audiotour aan, en schrijd onder begeleiding van heroïsche muziek over de purperen loper (onderdeel van een prachtig theatraal ontwerp van Tatyana van Walsum) naar het altaar.   

Het meesterwerk ‘Aartsengel Michaël’ is tot en met 7 april te zien in De Nieuwe Kerk Amsterdam
Tijdens de tentoonstelling vindt een aantal bijbehorende activiteiten plaats, zoals lezingen en orgelconcerten. Het programma is te vinden op de website van De Nieuwe Kerk.